528

Mengelwerk.

het goede overal te verspreiden en het gebrekkige weg te ruimen. Dit zou zeer veel toebrengen tot de veredeling va» het onderwijs en de opvoeding."

„Indien zij te weinig met theorie en practijk beide bekend zijn, zou ik vreezen, dat zij bij hunne schoolbezoeken somtijds ook verkeerd zullen oordeelen over het werk van den onderwijzer," hernam C.

„ Ik verbeeld mij zulks wel eens te hebben ondervonden, hervatte L. „ Onlangs zag de schoolopziener, dat een mijneï leerlingen den naast hem zittende aan zijn werk hielp. Hij keurde dit zeer af, als strijdig met orde en stilte en me* den regel, dat elk zijn eigen werk moet doen. Toen ik hem zei, dat ik dien leerling opzettelijk wegens zijn zeer zwakke zielsvermogens daar geplaatst had, opdat de andere, meel' vlugge, hem zacht fluisterend zou helpen wanneer dit noodig mocht zijn, toen verklaarde de schoolopziener, dat dit streed tegen goed klassikaal onderwijs, gelijk ik moest geven. Om hem niet te veel tegen te spreken, verzweeg ik mijne overtuiging, dat men door hoofdelijk en wederkeerig onderwijs de zwakken moest voorthelpen. Mij dunkt, dat zóo iets hem niet onbekend mocht zijn en hij het nut en voordeel daarvan, ook zonder mijne aanwijzing, wel moest inzien. En toch scheen hij te meenen, dat wij ons alleen mochten bedienen van klassikaal onderwijs."

V. hervatte: „ Zóó helpen ze ons waarlijk van den wal in de sloot. Wij zouden op die wijze zeer vele achterblijvers hebben , die het klassikaal onderwijs uiterst moeielijk zouden maken of door achteruitplaatsing zeer ontmoedigd moesten worden. Zoo iets bewijst de wezenlijke ongeschiktheid van zulke schoolopzieners en toont duidelijk aan, dat zij de zaken ter school eigenlijk bederven in plaats van verbeteren.

„Hunne schoolbezoeken hebben alzoo minder waarde diö die der onderwijzers onderling," sprakT. „Deze waren i°