Mengelwerk,

725

Geef acht op kleinigheden.

De komst van een nieuwen onderwijzer is een belangrijk feit in de geschiedenis van een dorp. Van ouderscheiden kanten hoort men vragen: kent gij hem? hoe is zijn voorkomen ? wat zou hij voor een' man zijn ? Is hij gunstig bekend, zij 't ook maar bij enkelen , dan heeft bij reeds veel gewonnen. Er is veel waars in het gezegde van Victor ïIügo : „Wat men van de menschen zegt, 't moge waar °f niet waar zijn , is dikwijls in hun leven en vooral in hun lot van evenveel belang, als hetgeen zij doen." Is de nieuweling geheel vreemd , dan 'moet hij zieh nog een goeden naam verwerven. Eeeds de eerste indruk, dien hij maakt, is niet zonder beteekenis ; en die indruk wordt niet zelden door kleinigheden beter of slechter. Ik heb een onderwijzer gekend , die zijne aanstaande woonplaats, een eenvoudig dorp, voor het eerst bezocht. Menig dorpeling 8tond buiten om den nieuwen meester te zien en te hooren. 5et jonge mensch evenwel (waarom weet ik niet, maar denkelijk uit achteloosheid) sprak met niemand , groette Zelfs niemand. Terstond waren vele nieuwsgierigen het eens, dat de nieuwkoop niet veel goeds beloofde. „Hij is zeker te trotsch om ons goeden dag te zeggen; wat zou hij zich ^el verbeeelden ? Ik weet het niet, maar dat is dunkt mij Seen aardige meester." Zoo zegt men. En men vindt bijval. Al

gemeen is men van oordeel, dat een onderwijzer toch beleefd en vriendelijk, spraakzaam en nederig moet zijn. 2oo zijn het soms weinig beteekenende zaken, die het oordeel der groote menigte bepalen. Ik laat nu de gevolgtrekhingen van het publiek voor zijne rekening; maar moet er toch bijvoegen, dat de nieuwe meester niet best voldeed. Of dat nu het gevolg is geweest van den eersten indruk, dnrf ik niet beslissen. Maar dit staat bij mij vast, hij zou