Boekbeoo r deeling en ■

er niet, die jaar-uit jaar-in zeven uren daags vóór hunne klasse staan! Het examineeren in een vak, dat men zijn gansche leven beoefend heeft, moge wat vervelend zijn; maar zoo hoogst vermoeiend is het niet, vooral dan niet, als men na elke maand arbeidens weer eens eene maand uitrusten kan. Op de tot mij als ware het a brüle-pourpoint gerichte vraag, zal ik maar gulweg antwoorden, dat ik, schoolopziener-examinator volgens de wet 1857, me gewoonlijk nog al eens flink moet voorbereiden, tegen dat het mijne beurt wordt lid der commissie te zijn, en (tof is nu juist zoo verrukkelijk niet.'t Examineeren zelf, n'en déplaise den schrijver, zou ik zoo erg vervelend niet vinden, als ik er maar niet voor uit mijn zaken moest; dat is de zwartste kant van 't leed, en die zou er, 'tzij ter loops gezegd, door het middel, dat de schrijver aangeeft, niet lichter van tint op worden: verbeeld je, dat zoo'n man uit het zuiden voor een week of drie naar Groningen moest, of omgekeerd; thans kan men ten minste nog eens thuis gaan kijken hoe 'tgaat, als 'tnoodig is.

Ongemakkelijk krijgt het „ontwerp" er van, omdat het bij de examens voor den 3den en 2den rang geen theoretische opvoedkunde maar alleen methode van onderwijs vergt, 'k Zal hier te mijner verantwoording een klein verhaal tusschen moeten lasschen, Bij ons in de provincie ging dat examen in paedagogie maar ganschelijk niet naar mijn zin. In den regel liep dat uit op een verwaterd praatje. Slechts enkele hulponderwijzers, hoe knappe jongens overigens, trof ik aan, die behoorlijk rijp genoeg waren om met klem rekenschap te geven van hunne grondstellingen op zielkundig gebied. Ook zelfs de leerlingen der kweekschool, die toch van een erkend paedagoog onderwijs ontvangen hadden, lieten den examinator vaak in den steek, waar het een zelfstandig oordeel gold. Methodiek ging goed; reken-