Mengehoeri.

Door de welwillendheid van de redactie der Nieuwe Bijdragen in de gelegenheid gesteld kennis te nemen van het bovenstaande schrijven des heeren EömeliNgh, neem ik de vrijheid het volgende ter verdediging aan te voeren.

Vooreerst dan een woord over het door mij en vele anderen gebruikte woord leerplicht. De heer Eömelixgh meent, dat ik leerdwang moet zeggen, omdat ik de tonschenkomst van den staat verlang. leerdwang , zegt de heer E., is het gevolg eener staatswet, leerplicht het uitvloeisel eener natuurwet. Ik zie niet in, dat ik door het woord leerplicht te gebruiken, zoozeer in het ongelijk ben. Men spreekt immers toch ook van dienstplicht, cijnsplieht, rekenplicht, enz. Zijn deze dan ook niet het gevolg'van staatswetten? Het taalgebruik, de hoogste wetgever in elke taal, hebben de gebruikers van den term leerplicht derhalve aan hunne zijde.

Het bezwaar, dat de heer E. tegen invoering van leerplicht heeft, is ook in de brochure van den heerEoMEiJN genoemd en in mijne beoordeeling van diens werk besproken. De heer Eömelingh formuleert het in deze woorden: „ Het schoolverzuim is het gevolg van het gebruiken van kinderen gedurende de schooljaren tot arbeid. De ouders worden hiertoe genoodzaakt, omdat zij zeiven niet in staat zijn door hunnen arbeid hun gezin te onderhouden." Juist dit laatste echter wordt door de voorstanders van leerplicht niet gaaf aangenomen.

Te herhalen , wat daaromtrent vroeger door mij gezegd is, is onnoodig, Ik merk echter op , dat de bewering vin dén heer E. geheel' onbewezen is gebleven. De heer E. neemt slechts aan, dat het zoo is gelijk hij zegt, zonder aan te wijzen , langs welken weg hij tot zijn besluit kwam. Als het waar is, dat de ouders hunne kinderen de school