ONS EIGEN REVUETJË

961

„Vader", vroeg Gijs, „vertel ie vanavond een Kerstverhaal "

„Vast en zeker, jongen. En voor Stientje zal vader vertellen van het goede, oude Kerstmannetje, hè, meid?"

„Ja, van 't Kerstmannetje", zei Stientje, die op vaders schoot kroop en zich daar heerlijk, warmpjes nestelde.

„Hou es stil!" riep Ari plotseling. „Ik hoor belletjes rinkelen, d'r komt 'n ar 't erf op."

„Zou meneer dokter nog zoo laat...?" veronderstelde vader.

Drie harde kloppen op de voordeur deden de kinderen angstig opkijken.

„Ik zal es even kijken wat dat is", zei vader en hij ging naar de voordeur om die te openen.

„Vrouw", zei de baas en z'n stem beefde. „Lees je dat! al het timmerwerk. Dat is voor maanden en nog eens maanden werk."

Maar vrouw Van Doren kon niets antwoorden, het geluk overmeesterde haar en met een punt van haar schort veegde ze de tranen uit haar oogen.

„Kabouters", sprak nu het Kerstmannetje, „licht nu het zeil van de slede en breng de pakjes naar binnen."

O, 't leek net een sprookje en de kinderen, zoowel de grooten als de kleintjes, keken met schitterende oogen en verbaasde, open mondjes naar de vlugge kabouters, die tezamen met het Kerstmannetje alle pakjes naar binnen brachten en op tafel neerlagen. I Toen alles afgeladen was, begaf het Kerst-

Achter hem aan gluurde moeder met alle kinderen, de jongsten met angstige gezichtjes.

Toen opende vader de deur en zagen hun verbaasde oogen, scherp afgeteekend tegen den grijzen hemel en het witte sneeuwkleed, een groote slede, getrokken door vier kabouters, met vriendelijke gezichten en witte baarden, terwijl vlak voor hun deur het lieve Kerstmannetje stond met een stok in de eene hand en een grooten brief in de andere.

,,Ben ik hier terecht bij Van Doren?" vroeg het Kerstmannetje met een zacht, bibberend stemmetje.

„Jawel", zei baas Van Doren en z'n oogen glinsterden van pret. „Wilt u niet binnenkomen?"

„Ja, zoo direct, eerst moet u dit maar eens lezen", en hij overhandigde baas Van Doren den brief dien hij in de hand hield.

Moeder kwam over vaders schouder kijken en samen lazen ze, hoe over eenige maanden in het dorp een sanatorium gebouwd zou worden en baas Van Doren aangesteld was om al het timmerwerk te leveren.

mannetje zich naar het midden van de kamer en terwijl de kabouters zich om hem heen schaarden, sprak hij:

Lieve kinders, klein en groot, Weg is alle zorg en nood, Vader, nu gezond en sterk, Gaat weer lustig aan het werk. Moeder hoeft niet meer van huis, Maar blijft bii d'r kinders thuis. En nu zoekt maar tot besluit Ieder zijn cadeautje uit. Dag Van Dorens groot en klein, Viert het Kerstfeest nu maar fijn ! Vóór ze allen nog bekomen waren van de verbazing, stonden reeds het Kerstmannetje en de vier kabouters buiten de deur en trókken ze in vliegende vaart de slede door de sneeuw.

En in het huisje zat een gelukkig gezin om den tafel en deelde vader de pakjes, die allen voorzien waren van een naam, uit. Er zaten wollen handschoenen en dassen in, een gebreid jurkje voor Stientje, voor ieder iets nuttigs. En in het pak voor moeder en vader, dat