MiugdwerJc.

heel onafhankelijk van het getal leerlingen, of zoo het laatste anders is, dan bedraagt dit slechts een gering deel van hun bestaan. Zij behoeven dus niet de gunst der ouders opzettelijk te zoeken, om hun bestaan te verbeteren of meer vastheid er aan te geven. Is men evenwel geen onderwijzer alleen om den broode, maar wenscht men in zijnen stand zooveel mogelijk nuttig voor anderen te zijn en met genoegen te werken, dan mag ket den onderwijzer niet onverschillig zijn, hoe de ouders der leerlingen over hem denken, en of zij hem genegen zijn of niet. Straks zal ons dit nog duidelijker blijken.

In een ander opzickt was de omgang met de ouders der leerlingen voorheen minder noodig voor den onderwijzer dan thans. Toen wij onlangs daarover spraken, hoorden wij van onze meerbejaarde ambtgenooten immers, dat de vaders zich voorheen over 't algemeen minder bevoegd rekenden, om over het werk van den onderwijzer een oordeel te vellen. Deswege behoefden zij derhalve minder de gnnst der ouders of hunne genegenheid te zoeken, al zou het overigens wenschelijk geweest zijn, meer met hen om te gaan en op verbetering der huiselijke opvoeding te werken.

Van tijd tot tijd is deze toestand geheel veranderd. De ouders oordeelen thans wel degelijk over het onderwijs, dat kunne kinderen genieten en over de wijze, waarop deze ter sckool worden opgevoed. Zij klagen niet meer, gelijk voorheen, dat zij te weinig kennis er van hebben om er over te oordeelen. Integendeel verbeelden zij zich, somtijds geheel ten onrechte, wel zeer goed in staat te zijn om beslissend te oordeelen over het werk van den onderwijzer. Al geven zij hem niet altijd openhartig te kennen, koe zij er over denken, zij spreken toch gewoonlijk onbeschroomd hun oordeel uit jegens anderen, zoowel wanneer het ongunstig als gunstig is. Slechts eenigen zijn verstandig genoeg