Mengelwerk.

er van te zwijgen in liet bijzijn hunner kinderen, omdat zij inzien , dat daarvan dezer ontzag voor den onderwijzer zou afhangen. Velen echter zijn dwaas genoeg, zelfs in tegenwoordigheid der kinderen ongunstig over de school en den onderwijzer te oordeelen. Het behoort zelfs geenszins tot de zeldzaamheden, dat ouders zich te veel met de school bemoeien, en zonder genoegzame kennis tock beslissend er over oordeelen. Inzonderheid is dit het geval, wanneer hunne kinderen minder goede vorderingen in 't een of ander maken dan anderen. Dat minder goede zielsvermogens of andere omstandigheden, buiten de schuld van den onderwijzer, oorzaak van die geringer vorderingen zijn, dit kunnen de meeste ouders bezwaarlijk gelooven. Ingenomenheid met hunne eigen kinderen verblindt hen te zeer, om dit in te zien. Wie het hun in bedenking geeft, ontvangt meestal ten antwoord: ā€˛waarom zouden juist onze kinderen minder kunnen leeren dan anderen? Neen, 't is des onderwijzers schuld. " Zoo denkt en spreekt men er meestal over. Al is men zich zei ven bewust, dat de kinderen de school te dikwijls verzuimd hebben, toch brengt men dit hierbij niet in rekening. Men gelooft niet, dat schoolverzuim zoo dubbel schadelijk is voor een geregelden en goeden gang van het onderwijs. Dit ziet men niet in, en men wijt het kwaad geheel aan de school en den onderwijzer.

Sommigen durven zelfs zich bij hem vervoegen om er over te klagen, en verbetering daarvan te verzoeken.Kan hij hun dit niet beloven, maar tracht hij hun de ware oorzaken aan te wijzen, dan vindt dit gewoonlijk weinig ingang. De onderwijzer mag dan maar worstelen tegen de zwakker vermogens dezer kinderen, als kon hij de natuur geheel dwingen en geven, wat deze geweigerd heeft. Gelukt het hem niet, deze ouders door beter vorderingen hunner kinderen te bevredigen, dan gebeurt het niet zelden, dat zij ze naar eene