Mengelwerk.

bestaans, en daarmede voldeed aan dien anderen wensch, om in deze feestelijke ure te worden herinnerd aan al de krachten, die aan den bloei des Gezelschaps werden gewijd, maar ook aan al 't goede, dat 't in nederigheid heeft verspreid.

„ Het Gezelschap „ Tot heil van het aankomend geslacht" is dan opgericht te Botterdam in Januari 1821. Een daartoe benoemde commissie heeft in het vorige jaar het juiste van dien datum bewezen, al mocht 't ook zijn, dat in de bescheiden des Gezelschaps maand noch jaartal worden genoemd. Minstens een vijf en twintigtal gevestigde hoofdonderwijzers te dezer stede moeten als de stichters worden aangemerkt. Allen zijn ze reeds ten grave gedaald; uit den mond van Mioület hadden we gehoopt wetenswaardige dingen te hooren. Helaas! het mocht niet zijn: hij en Jvens, de langst gespaarden der stichters, werden in het vorige jaar aan de hunnen ontnomen.

„Maar al moge de onverbiddelijke dood alle mannen hebben ter neder geveld, die dezen vriendenkring het aanzijn schonken en met hunnen goeden geest als bezielden, hunne namen zijn der vergetelheid ontrukt; aan die namen zijn verbonden de schoonste werken des vredes: verlichting, beschaving, verheffing, veredeling.

„ Hunne namen als stichters worden meer of minder duidelijk in de eerste notulen aangegeven. Van allen worden in de eerste plaats genoemd de namen van P. K. Görxitz en A. D. J. Mioület, namen, die ons herinneren aan den handschoen, zoo ridderlijk en zoo dikwerf opgenomen, wanneer het gold de verdediging van het onderwijs, dat zij lief, innig lief hadden en dat schier geen betere verdediging kon vinden, dan in de kracht, die van deze mannen uitging.

„ Maar vooral aan Göblitz heeft dit gezelschap oneindig veel te danken. Immers tot het laatst zijns levens, dus