Mengelwerk.

Van die vrijheid wensch ik gebruik te maken om te wijzen op een en ander, dat m. i. onze nederlandsche spreeken schrijftaal ontsiert, afbreuk doet aan juistheid en gepastheid van uitdrukking, verstaanbaarheid, enz.

Ook zal ik zoo vrij zijn, door voorlezing of uittreksel u bekend te maken met, of uwe kennis te hernieuwen aan een werkje, dat mij eene uitmuntende bijdrage toeschijnt tot het bevorderen van een gezonde, levenwekkende of onderhoudende studie onzer taal, in het bijzonder bij en door onderwijzers. Ik hoop dan meteen vergunning te verkrijgen om bedoeld geschrift, getiteld: De woorden en hunne beteekenissen, (2de druk), door den geleerden en ijverig werkzamen Inspecteur van het lager onderwijs in Drenthe, Dr. H. J. Nassau, te beschouwen als een eerste steentje voor het gebouw eener onderwijzersbibliotheek, dat wij (of staat het reeds?) wordt mijn wensch vervuld,' zullen optrekken ten nutte onzer afdeeling (N. O. G.).

Vooraf echter wensch ik eenig blijk te geven, dat geen gemakzucht mij heeft doen afwijken van hetgeen ik op mij genomen had te doen. Hoogst gebrekkig en onvolledig echter moet wel zijn, wat ik als proeve wil zeggen over „ eenige eigenschappen der nederlandsche taal, met voorbeelden gestaafd." Eenige vergelijking, hoe beperkt die hier moet blijven, met de talen onzer naburen, kan ik niet vermijden.

Ofschoon u allen het verschil tusschen hoedanigheden in het algemeen en eigenschappen, d. i. tot het wezen eener zaak behoorende hoedanigheden, ongetwijfeld bekend en duidelijk is, vestig ik er even uwe aandacht op, dat juist het vragen naar „eigenschappen" van onze taal mij de beantwoording van het gestelde al terstond heeft onmogelijk gemaakt.

Uit een zuiver taalkundig oogpunt beschouwd, behoorde