Mengelwerk.

der leerlingen. Eerst dan is een beschouwing der taal als object op haar plaats, als die taal eenigermate het eigendom van den leerling is geworden. Wij leerden onze taal door omgang en spreken met anderen en door lektuur. Zoo gaat het ook met de schooljeugd. Ieder kind brengt een zeer kleinen taalschat, arm in vormen en woorden, mede op de school. Die kleine sckat moet vermeerderd worden door het vermeerderen der voorstellingen en het benoemen daarvan. En dit kan alleen geschieden door doelmatig ingerichte denk-, spreek- en schrijfoefeningen. Tot zulke oefeningen biedt een goed leesboek in elke les de noodige stof.

Dinteloord, 20 Febr. 1871.

J. Geluk.

Vormleer en Teekenen.

Dat kinderen gaarne teekenen, is bekend. Met potlood en papier, met een lei en een grift of met een stukje krijt kunnen de kleinen zich aangenaam bezig houden. De figuren , die zij maken, mogen gebrekkig zijn en gewoonlijk voor de kleinen alleen verstaanbaar wezen, dat doet hier niets ter zake. Toch bestaat er een streven, dat heilzaam is, en bij een goede leiding veel goeds tot stand kan brengen.

Het kind verlangt te kunnen teekenen. Het wil aanschouwelijk voorstellen wat het ziet of heeft gezien. Dat is geene onbelangrijke zaak. Wat het kind gaarne doet, leert het spoediger, dan dat, wat het gedwongen is te doen. Kunnen wij dus bewijzen, dat het voor de leerlingen der lagere school noodig en nuttig is te kunnen teekenen, dan is daarmee den onderwijzer aangewezen, welken weg hij bij het onderwijs in de vormleer heeft te bewandelen.