Mengelwerk.

de jeugd reeds beginselen in te prenten , waardoor zij een natuurlijken afkeer krijgen niet alleen voor volksmoorden, maar ook moed bezitten om eenmaal luide kunne stem er tegen te verheffen, om hunne krachten te leenen aan den strijd tegen geweld en onderdrukking. Leeren we hun ernstig , welk verschil er bestaat tusschen zelfverdediging en aanval. Laten wij onze kinderen niet leeren spreken wat honderden en duizenden herhaalden: Het fransche volk heeft zijn hard lot uit hoofde zijner eigenbaat, zijner weelderige wellustigheid, zijner ongeregeldheid , zijns overmoeds verdiend. Was dan elk huisvader aldaar, elke stille huisvader, werkzaam en ingetogen, wien de vlammen des krijgs van have en goed beroofden, door dezen overmoed en deze weelderigheid bezield? Was dan menig wakker man, die altijd de belanglooze weldoener zijner medeburgers was geweest, zoo misdadig, dat het zwaard hem op eene onbarmhartige wijze vermoordde ?

Wat had dan het kind mij gedaan, dat het in zijn wieg tusschen den rook en de vlammen van instortende huizen moest omkomen? Spreekt mij nu niet van de besturende hand eener Voorzienigheid. Ik huiver er voor , van een heilig God, die tevens de Vader aller menschen is, te spreken tot kinderen, als zou Deze een welgevallen hebben in de ellende der Franschen en in de zegevierende wapenen van Duitschlands zonen. Inderdaad, daar behoort Wilhelmsmoed toe. Leeren wij onze kinderen , dat zij niet met onbarmhartige liefdeloosheid een ongelukkig volk veroordeelen. Al waren onze oordeelvellingen nog zoo gegrond, in dit opzicht moesten zij valsch zijn, dewijl onder ieder volk onbetwistbaar vele onschuldigen en braven wonen, die aanspraak hebben op onze liefde en hoogachting, en door den algemeenen nood getroffen werden.

Maken wij 't aan onze kinderen recht duidelijk in de