Mengelwerk.

den mond van een der grootste natuurvorschers van den laatsten tijd, die vóór ongeveer dertig jaren in bittere woorden zich uitliet over het onheil, door denatuurphilosophie van Schelling aangericht, en tevens het vonnis der veroordeeling uitsprak over ieder dergelijke en bovenal over j de bespiegelende richting van Hegel.

„ Die wijsgeeren," zegt hij , ,,-die van de echte op ervaring steunende kennis geen begrip hebben, maar des te trotscher plegen te zijn op ijdele bespiegeling, zijn de eigenlijke en. ware domliouders van hunnen tijd. Ik zelf bracht een deel van mijnen studietijd aan eene universiteit door, waar de grootste wijsgeer en bovennatuurkundige onzer eeuw de studeerende jongelingschap tot bewondering en navolging medesleepte; wie kon zich toen van de besmetting vrijhouden? Ook ik heb dat aan woorden en ideën zoo rijke, aan wezenlijke kennis en degelijke studiën zoo arme tijdvak doorleefd, het heeft mij twee kostbare jaren mijns levens doen verliezen. Ik kan den schrik en de ontzetting niet schilderen, die mij bevingen, toen ik uit deze duizeling tot bewustzijn ontwaakte. Hoevelen van de meest begaafden en talentrijken zag ik in die duizeling ondergaan, hoeveel klachten over een geheel mislukt leven heb ik later niet moeten vernemen !" En aan het slot zegt hij: „ Zelfoverschatting, hoogmoed , ijdelheid en aanmatiging, een lamme eerzucht — deze gaan van de leerzalen dezer mannen uit." Zoo spreekt Liebig , een man, dien Duitschland onder zijne sieraden telt, wien men den geest niet zal ontzeggen om echte natuurphilosophie te begrijpen en die in de gelegenheid was diegenen, over wie hij spreekt, te leeren kennen.

Met smart, zoo voegen wij met Exner hierbij, hebben wij de woorden van Liebig gelezen, want zij behelzen een strenge berisping; met dubbele smart, omdat die berisping voor het meerendeel billijk is. En wanneer wg ze hier op