Mengelwerk.

te zijn, dat hij daardoor voorgestelde begrippen behoorlijk van elkander wete te scheiden: een zoodanige algemeene kennis derhalve, die door het lager onderwijs, als 't geregeld wordt genoten en lang genoeg wordt voortgezet, verkrijgbaar is. Niet alleen wordt het juist en oordeelkundig lezen door dat taalonderwijs bevorderd, maar tevens erlangt de lezer de bekwaamheid, om in zinnen van langen adem en ingewikkelde perioden spoedig het onderling verband der deelen op te merken. Zulks is daarom vooral behoefte , om te kunnen bepalen, welke woorden den sterksten nadruk vereischen, en waar meer of minder rust, rijzing of daling der stem moet plaats grijpen. De kennis der gebruikelijke zin- en scheidteekens is, hoe nuttig ook, toch een gebrekkig hulpmiddel ter bepaling van rust en stemleiding. En waar de nadruk of klemtoon op bet rechte woord faalt, daar verliest de voordracht voor een goed deel haar kracht en beteekenis. Stellen we b.v. de volgende zinsnede ter lezing voor: „Beklaag u nooit, dat gij niemand gevonden hebt, die den naam van mensch verdient; maar gedraag u zoo, dat men zich geluk wenscht in u een mensch gevonden te hebben." Het doel van dezen zin wordt dan eerst bespeurd en gevoeld, wanneer de woorden, welke hier den klemtoon vooral vorderen, met den vereisohten nadruk worden uitgesproken.

De verplaatsing van den klemtoon kan in een zelfde zinsnede een merkbare verandering aan den indruk geven, dien zij verwekt, en zulks is voor den hoorder terstond voelbaar. Neme men b.v. de uitdrukking: „ Gij hebt mij gisteren wat nieuws bericht." Deze verschillende plaatsing van den klemtoon vestigt de aandacht van den hoorder beurtelings op den aangesproken persoon, op den spreker, op den tijd en op de zaak, waarvan de rede is. Het aangeduide onderscheid kan echter door geen vaste regelen wor-