fc' ockbeooi de dingen.

217

ke haar de gevaren voorstellen, in; welke zij daar verkeereii; de verzoekingen, aan Welke zij daar zijn blootgesteld; de gedaanten, onder welke deze zich voordoen; de middelen, om aan dezelve te ontkomen?

Wij komen , tot het, werkje van Mejufi vrouw moens terug; niet, om van het, hier voorkomende, verdichte verhaal het beloop mede te deelen, hetwelk ons tot eene nóodelooze uitvoerigheid zoude brengen; maar om van hetzelve te getuigen, dat dit verhaal niets voorstelt, hetwelk in het onnatuurlijke en overdrevene valt, en dat er geene bladzijde in het boekje gevonden wordt, welke niet een of ander bevat, dat. alle behartiging verdient, en alzoo getuigenis geeft van het diep en verstandig nadenken der edele Schrijfster over het vak van opvoeding. Op het getieel hebben wij dus géene aanmerkÏDg: wij prijzen het boekje aan.

Gelijk ligtelijk het geval is met eik boek, dat men, ten aanzien van eene of andere bijzonderheid bedenking heeft; zoo was het ook ons geval, ten aanzien van dit boekje, fi. v. bl. 14 5 dat Suze, in den helderen maneschijn, den stand der verschillende starrenbeelden aanwees, als (zoo als bl. 18 leert) « den grooten beer, den Orion en andere," waarbij vergeten is, dat dit, bij heldere maan, slecht gaat. Aid., bl. 18, wordt nog eens gezegd, dat het toen, bij die heldere ttiaan, een hemel was « vol starren." Bl. 26, 27, wordt teregt gezegd, dat de Nederlanders roem mogen dragen op de - god- , vruchtigste'Natuurkundigen, die ons verstand verhelderden en ons gevoel door bewonde-

I 2 ring