262 Mengelwerk.

maakt zijn," dat zij onder het lezen' zelf geen hinderpaal vinden. Anders is het lezen ^ voor kinderen, en voor elk ander mensen, eene zeer onnatuurlijke bezigheid.

ïASEDOW.

Wanneer kinderen, of ook grooteren, met nut een boek zullen lezen, dan late men hen, van tijd tot tijd, als zij een gedeelte gelezen hebben, hetzelve weder verhalen, of opzeggen, of den inhoud, hoe kort het dan ook wezen moge, opschrijven. Behalve dat het hun op deze wijze beter in het geheugen komt en blijft, kan men de gapingen aanvullen, veel ophelderen, hen leeren zich uit te drukken, en wel goed uit te drukken, het geheel te overzien en beter te begrijpen.

J. G. MEISSNER.

Het komt mij voor, een hoofdregel te zijn, om bij den knaap het geheugen en het oordeel altijd te gelijk te oefenen, en niets1 van buiten te laten leeren, hetwelk van den eenen kant geen belang voor hem heeft, en van den anderen kant voor hem te moeijeljjk om te begrijpen is. Het geheugen heeft' geenen bijzonderen last noodig en vooral geen' last van het onbegrijpelijke. Aan hetgene begrepen kan worden , oefent het zich te gelijk met het oordeel, en terwijl dit laatste hierdoor sterker wordt, wordt het eerste daar door te vaster. Het grootste gebrek is, het geheugen door veel weten te oefenen, en daardoor het oordeel de kracht te benemen, het bijzondere meester te worden.

ESCHENMAUER.

Taal-