Mengelwerk.

351

97 behoort gedeeld te worden; 3». deze deeling op nieuw verrigtende, verkrijgt men 3 ter vergrooting van het quotiënt , met het overschot 9 + 39 -4- 88 + 54 = 190, hetwelk men wederom met 97 ot' 100 — 3 deelt, en daardoor nogmaals 1 verkrijgt, om bij het quotiënt te voegen, en nog een rest 93, kleiner dan 97, overhoudt, en hierdoor is de deeliDg afgeloopen.

Door deze bewerking is de gegrondheid van den volgenden regel gemakkelijk in te zien: Men voege bij den deeler (97) zoo veel (3 ) , tot men de naast hoo-

3796 54 gere magt van 10 verkrijgt (102); 113 88 men schrappe zoo veel cijfers

3 39 van het deeltal, als die magt

9 nullen heeft, vermenigvuldige de

cijfers ter linkerhand met het com-

3913 90 plement, en plaatse het produkt 3 onder het deeltal; met dit getal han— dele men als voren enz., tot de 93 bewerking afloopt, waarna men al die getallen zamentelt; indien bij deze zamentelling eenig cijfer (1) uit de tweede kolom in de eerste is overgegaan, telle men nog zoo veel maal het complement bij de reeds verkregene rest (90), dan zal het quotiënt in de eerste, en de rest in de tweede kolom gevonden worden.

, Om deze laatste bijtelling te

11/ A vermijden, kan men, bij de

4 «/ vorming der bij te tellen proptj d.ukten, de overschotten ter reg-

" terzijde telkens opnemen, b. v. ~ 7 3 . 3796 + 54, 3 . 114 + 42 en 6J16 quot. 3 . 3 + 84; hierdoor wordt het laatste getal der tweede kolom de rest.,

1 5 II,