428

Mengelwerk.

in onzen leeftijd, zoo rijk in gebeurtenissen, al hebben zien plaats grijpen,. en als wij de beschrijving hiervan lezen , hoe dikwerf hebben wij dan aanleiding, om op te merken, dat een of ander niet, of niet zoo is gebeurd, als het daar wordt verhaald! Er bestaat geen verhaal van éénen éénigen veldslag, hetwelk, zoodra het iu de bijzonderheden komt, volstrekt naauwkeurig is of naauwkeurig wezen kan. Uit dezen hoofde is de opsteller van het verhaal nog niet ter ïcwader trouw; maar hij geeft slechts blijk van de onvolkomenheid der menschelijke natuur, welke maakt, dat ook de Geschiedschrijvers onvolkomen zijn, en er toe kunnen komen , om , ter goeder trouw, als waarheid te boeken, wat een algemeen gerucht als vyaarheid heeft opgegeven, en, zonder dat zij, op dien stond, bedenken, dat het gerucht ongegrond kon zijn. Wij vernederen van meteren niet, door de mogelijkheid te onderstellen, dat dit menschelijke hem ook kan overgekomen zijn, en dat hij, schrijvende zoo als hij schreef, heeft vergeten te vragen, wie toch berigt van die daad had kunnen overbrengen? Omdat dit menschelijke den Geschiedschrijver zoo ligt overkomen kan, en werkelijk overgekomen is, heeft de oordeelkunde haren pligt aan de geschiedenis te volbrengen. Er is niet enkel te vragen: wat is er verhaald? maar ook: waarop rust het verhaal? Hoe heeft de Schrijver het geweten? En wat, naar den aard der zaak, niet heeft kunnen geweten worden, dat heeft men ook niet met voldoende zekerheid kunnen verhalen. En, wat niet met voldoende