22a

ALGEMEEN OVERZIGT VAN HET

zijn, die vele blijken van welwillendheid gegeven hebben, en nog bij voortduring geven: en het fpreekt van zelf, dat deze hier niet bedoeld worden ; maar het is niet minder waar, dat er vele andere gevonden worden, met welken men niets uitrigten kan. De oorzaken daarvan zijn bij allen niet dezelfde. Bij fommigen ligt de oorzaak in hunne volflagene onkunde en geheele ongefchiktheid voor den post, dien zij bèkleeden; bij anderen in de hooge jaren, die zij bereiken; bij anderen in eene groote mate van lusteloosheid, doordien zij, geen beftaan in hunnen post vindende, door armoede, althans door velerlei zorgen, worden gedrukt; bij nog anderen in lafhartigheid, die hen gedurig weder doet toegeven aan de vooroordeelen van domme menfehen , die vijanden zijn van zich zeiven en van hunne kinderen, zonder het te weten; bij anderen eindelijk — en dit is van ergeren aard — in traagheid en luiheid. Dit zij hier gezegd ter openlijke befchaming van fommigen, die zelfs op blijken van goede vorderingen en gefchiktheid tot het geven van onderwijs, voorheen den derden rang verkregen, en over wier onderwijs de Schoolopzieners alle redenen van ontevredenheid hebben, gelijk uit de bij den Infpecteur Generaal ingezondere rapporten, in welke zij met name genoemd worden, blijken kan. Er zijn onder hen, van welken men reden heeft te gelooven, dat zij de voorheen verkregene kennis weder verloren laten gaan, en wier Schoolopziener zal moeten belluiten, om hen tot een vernieuwd examen te verpligtcn, bijalüeu km hiet op den duur

■ blijkt,