Mengelwerk,

dat wij thans zwijgen van de onreinheid, die in dez° bedompte verblijven heerscht, van het gebrek, niet slecht9 aan geriefelijkheden, maar aan eerste noodwendighedeni waarvan wij proeven zouden kunnen bijbrengen, die schaamte ons doet verzwijgen.

Vele dezer gebreken zouden, door welwillende mede' werking van de zijde der Ingezetenen of Gemeente-Be' stuuren, te overwinnen zijn, maar vinden juist daar de oorzaak van derzelver bestaan of voortduuring. Deze mensehen, daar zij zelve geen ander dan slecht ondei'' wijs immer hebben genoten, daar zij, bij eene verwaai" loosde opvoeding, geleerd hebben op den Sehoolmeeste1 met verachting neder te zien, begeren niet, dat hun»6 Kinderen beter zouden leeren, dan zij zelve deden, c" dommen Godsdienstijver parende bij eene domme zueh' voor het oude, beijveren zij zich slechts, om aan alle ve1 betering onoverkomelijke hinderpalen in den weg te stelle"'

En hierin, dat wij dit ten laatsten nog aanroeren'

hierin slagen zij boven mate, ook op Plaatsen, daar m0'1

ft.

bekwame Onderwijzers en welingerichte Scholen hee] '

Men zoekt alsdan een Persoon op, door dweepzucht e*

onverstand bekend; het Gemeente-bestuur duldt dat **

eene zoogenoemde Bijschool opricht, en de Ouders ze'1

den grotiglijk hunne Kinderen, waar zij voor

en partijzucht worden opgekweekt, terwijl de ^V*-

openbare Onderwijzer zich van zijn wettig bestaan zie

beroofd. Dit kwaad kende men bijkans niet voor de'

jaare 1795: het is daaruit oorsprongelijk, dat het Doips

bestuur, zonder hooger toezicht, in handen van meB . ,

schen is' gekomen, die, nimmer geleerd hebbende, beleid, wat rechten van den Burgerstaat, zijn, 21 wat hun goeddunkt meenen te kunnen veroorloven-