Schoolnieuws.

doelde die Wet Bijzondere scholen de* eerste klasse, met afscheiding der kinderen naar de godsdienstige gezindheid der ouders, of de rigting van hen, die zich aan het hoofd daarvan stelden. De Wet — meende hij — kent niet 'dan gemengde scholen, waarvan de deugdelijkheid, gedurende bijna vijftig jaren, door uit- en inlander geprezen, proefondervindelijk was gestaafd; de Wet behoudt het godsdienstig beginsel, zonder leerstellig onderrigt. Maar bovendien vertrouwt de Wet het toezigt over de scholen niet aan elk en een ieder, die zich daartoe bevoegd acht, maar zij bepaalt in haar eerste artikel dat bijzonder toezigt, onder hooger gezag, te- behooren bij de Schoolopzieners , afzonderlijk, of vereenigd met Plaatselijke Collegiën, door het Bestuur aangesteld en daaraan verantwoordelijk.

Van den aanvang af, in 1847 en 1848, heeft l'Ange niet opgehouden bij de Plaatselijke Schoolcommissie, bij de Stedelijke en Provinciale Besturen en bij het Ministerie van Binnenlandsche Zaken tegen deze uitbreiding zijne bedenkingen in te brengen, en hij vond daartoe te meer aanleiding, toen hem ook uit de. Verslagen van de leden der Plaatselijke Schoolcommissie, waarin deze jaarlijks berigt geven van hun gedaan bezoek, de zigtbarc achteruitgang bleek van het Burgerschoolwezen in Amsterdam. Naar zijne zienswijze verwezenlijkte zich alzoo de Voorspelling van den Heer A. van den Ende, en was de aanvang van een ontredderd Burgerschoolwezen daar. Zoolang evenwel deze uitbreiding ten platten lande nog geen plaats had, zag hij met vertrouwen de toekomst te gemoet. Eene terugkeering toch tot den staat, waarin bet onderwijs tot in het laatst der achttiende eeuw gebleven was, scheen hem eene onmogelijkheid; daartoe

Bijdr. Maart 1853. 12