Boehbeoordeelingen.

ten minste den tweeden rang bezaten. Vreemd, dat dit voorschrift van den Gouverneur is uitgegaan. — Uit een ander Besluit blijkt, dat in 1819 nog eenige scholen in t geheel niet, of onvoldoende, van leerborden voorzien waren. — In 1821 werd door Gedeputeerde Staten vastgesteld, dat de begrafenis - voordeden, welke eene Gemeente bij eene oproeping van kandidaten voor de verVulling eener onderwijzersplaats onvermeld wilde laten, aan dien post verbonden moesten blijven. — Eene Verordening van 7 Februarij 1825 heeft deze considérant: „De Gouverneur der Provincie Noord - Braband, in aanmerking nemende, dat, van oudsher, in vele Gemeenten te platten Lande het nadeelig gebruik bestaat, dat de schooljeugd, gedurende de Vastenavond - dagen, zich Willekeurig meester maakt van de schoollokalen, ten einde in dezelve te teren en zich vrolijk te maken, bij welke gelegenheid niet zelden buitensporigheden plaats hebben, Welke de onderwijzers veelal niet kunnen en ook niet durven tegengaan, omdat vele ouders hunne kinderen hierin ondersteunen, en de onderwijzers als het ware noodzaken, om de school gedurende dien tijd tot vermaak der jeugd af te staan." Natuurlijk wordt het voor de toekomst verboden. — Een verzoek, of aansporing, tot het aanstellen en bezoldigen van ondermeesters, van 3 April 1827, zal vast met genoegen worden gelezen, evenzeer als de zeer beknopte Circulaire, van 28 Januarij 1828, houdende aansporing tot het „ krachtdadig aanmoedigen, begunstigen en ondersteunen van het lager onderwijs." — Onder dagteekening van 20 Augustus 1830 werden vroegere bepalingen nopens het onderwijs, aan arken en behoeftigen te verstrekken, herinnerd en door enkele nieuwe aangedrongen. — Eene Missive van 5