Mengelwerk.

Het is waar, dat er streken in Duitschland zijn, waaide ai en ei, en ook andere, waar de au en eu niet genoeg, of geheel niet, onderscheiden worden. Ja, er zijn zelfs taalkundigen, die dit onderscheid niet erkennen. Misschien hebt gij uwe kennis van het Duitsch juist bij zulk een taalkundige, en niet bij taalkundigen van verschillende denkwijzen, en ook wel niet in Duitschland, opgedaan. Ik ben in Duitschland geboren en opgevoed, heb er over de dertig jaren geleefd en gelegenheid gehad, vele dialekten van de Hoogduitsche taal te loeren kennen, ■— en ik kan u verzekeren, dat beschaafde Duitschers dit onderscheid heel wel kennen, wanneer zij ook de dialektische eigenaardigheden, waar ze verkeerd mogten zijn, niet altoos afgelegd hebben. Do ai en au worden namelijk meer „ breed " uitgesproken, dan de ei en eu;. de ei staat in opzigt tot de uitspraak tusschen het Duitsch ai en ons ei; in de ai en au komt de korte a, in de ei en eu de korte e meer uit. Intusschen, gij zegt maar heel kategorisch, de genoemde tweeklanken moeten niet onderscheiden worden. De taalkundige Heinsius, bij ons genoegzaam bekend, zegt daarentegen (1): „die Doppellaute ai, eu, ei, eu, mussen in der Aussprache ivohl unterschieden werden." En Heyse (2), misschien bij ons nog meer bekend, zegt eveneens: „Die Laute ai, au, ei, eu mussen und Icönnen in der Aussprache genau von einander unterschieden werden." — Meer nog dan. ten aanzien van de genoemde tweeklanken, is onder beschaafde Duitschers het onderscheid tusschen de d en c

(1) Kleine deutsche Sprachlehre. 12" Aufl., §. 13, pag. 179, en in de grootere Neue deutsche Sprachlehre. Theil I, §. 26.

(2) Deutsche Schulgrammatik, 7"' Aufl,, pag. 17.