Mengelwerk.

Doch er ia nog iets, dat niet over 't hoofd mag worden gezien. In ons vaderland en elders treft men vele liefdadige stichtingen aan, die of aan den Staat, of aan de Kerk, of aan bijzondere vereenigingen, of aan enkele menschenvrienden haar aanzijn te danken hebben.

Kerken en scholen, gast - en weeshuizen, hospitalen en krankzinnigenhuizen, opvoedingsgestichten voor blinden en doofstommen, bedelaarskoloniƫn en gestichten voor verwaarloosde kinderen; wie uwer erkent daarin niet de bewijzen van eene algemeene menschenliefde, die de Ouden niet kenden en nog heden ten dage bij Heidensche en Mahomedaansche volken in 't geheel met of slechts in een beperkten zin aangetroffen worden.

Gij gevoelt met mij, dat gij uwe roeping als Christenonderwijzers van Christelijke- volksscholen uit het oog zoudt verliezen, als gij bij uw aardrijkskundig onderwijs verzuimdet, hen op deze gestichten te wijzen als de weldadige vruchten eener godsdienst, die, meer dan eenig ander middel der Voorzienigheid, het gelaat des aardrijks veranderd, de verlichting en beschaving aangekweekt, der zedelijkheid een vaster grondslag gegeven, de heiliging en volmaking des menschdoms bevorderd heeft en op den duur steeds meer en meer bevorderen zal.

Welnu, wijst uwe leerlingen dan ook bij de boven bedoelde aardrijkskundige bijzonderheden op Christus, die ons God geopenbaard heeft als den liefderijken Vader van het geheele menschengeslacht.

Toont hun aan, dat door de evangelie - verkondiging de scheidsmuren zijn omgevallen tusschen de onderscheidene volken; dat daardoor eene algemeene menschenliefde in de plaats is getreden van da beperkte nationaliteit der Grieken en Romeinen. Leert hun, dat de Christe-