Mengelwerk.

„Edele grijsaard," begon Mr. Ehodus en bij stond op en keek de eerbiedwaardige verschijning onbevreesd in de oogen. „Edele grijsaard, ik weet dat gij 't goede wilt en veel goeds in uw leven gewrocht hebt. Uw liefde voor uw geslacht en uw daden zijn even als- uw naam onsterfelijk. Maar gij kent immers bij ervaring de moeite, de lasten, de zorgen, de tegenwerking, de hulpeloosheid en de strijd aan het groote en goede werk verbonden?

Waarom de eisch zoo streng gesteld bij zoo weinig kracht! „Wij onderwijzers zijn geen geniën, zijn geen engelen en worstelen met onwetendheid, met volksvooroordeelen, met domheid, zinnelijkheid en zedeloosheid!"

„Eegt gesproken, Mr. Ehodus!" hernam de grijsaard. „Gij spreekt een taal naar mijn hart. Ik wachtte al, of ge niet een enkel argument tot verontschuldiging zoudt aanvoeren; want hadt gij gezwegen en blijven zwijgen,... zie even boven uw hoofd!"

Mr. Ehodus zag opwaarts en las reeds met groote letters geschreven: „ lieedelooze !" Maar de grijsaard zwaaide even met zijn staf en dat leelijke woord verdween.

„Mr. Ehodus!" zoo vervolgde de grijsaard, „ga zitten en antwoord mij onbevreesd en opregt. Gij zegt: wi] worstelen met onwetendheid. Is de lust bij u en uw broeders ernstig en krachtig om de onwetendheid te verdrijven?"

De Nederlandsche maagd stond plotseling tegenover Mr. Ehodus, in de linkerhand de speer, waarop de vrijheidshoed en met den regterwijsvinger op hem gerigt, alsof ze zeggen wilde: „Pas op, ik luister of ge u tegenover dezen edelen grijzen vreemdeling met een leugen zult redden!"

„Mr. Ehodus, ik vraag vervolgens, of gij en uw broeders met lust en liefde werkzaam zijt om die hinderlijke volksvooroordeelen weg te dringen? Is het uw geslacht wel toevertrouwd tegen de domheid te strijden, tegen