het palet, de valeurs van voorgrond en verschiet werden op de natuur afgestemd. Het zuiverst bereikt m.i. Mooy dit samengaan van compositorische eenheid en natuurfrischheid in schilderijen als de hierbij gereproduceerde heideplas, waarin de luchttoon de domineerende factor is, zooals in de kunst der meeste moderne Hollandsche landschapschilders. Maar in het statige dorpje, dat, beheerscht door een machtigen dom, zijn properheid doet spiegelen in een vaart, vinden we toch een zuiverheid van toongevoel, iets van een mystieke verdroomdheid, die wel het rustigst kan worden gegeven in de stilte van het atelier. Er waart om die blanke, mystieke geveltjes iets van de stille sereniteit van een oud Hollandsche ville morte. Het is als of alles er prevelt van stille verleden dingen, verklaard door de rust der bepeinzing. Deze stemmingen van contemplatie, het meest eigen aan het Hollandsche voor- en najaar zijn meer uitingen van herinneringsleven, verdroomd in de afzondering van het atelier, dan van de spontane daad en in een studie moeilijk te verwerken. Typisch voor dit schilderij is ook dat men er geen enkel figuurtje of andere stoffage in aantreft. Men vindt die zelden of nooit in Mooy's werk, maar de absentie er van past in 't bizonder bij dit beeld van latente, onbewogen rust. Een schilderij waarin het fragmentarische karakter der studie in een harmonische compositie in meer omvangrijker vorm wordt opgelost is ook de groote avondstemming in particulier Haagsch bezit. Daarin is de lucht van een milde gouden verteedering. Voor de Holland-Amerika lijnen schilderde Mooy een schoorsteenstuk, waarin hij een typisch Hollandsch landschap inbeeld bracht, niet in decoratieve, maar in vrije picturale opvatting, een opvatting die karakteristiek is voor alle schilders die werkten in de geest en manier der Haagsche School.

Mooy werd in 1884 in Haarlem geboren. Hij volgde daar een tijdlang de lessen der bekende Kunstnijverheidschool, maar het vrije schilderen zijn zou toch de koers zijn, welke hij tijdens een achtjarigen studietijd

aan de Haagsche academie insloeg. Hier, in de stad derimpressionisten, had hij volop gelegenheid zich in de zuiver picturale tradities van de meesters ervan te vormen, "wier landschap bij Kortenhoef, Nieuwkoop, in 't Geldersche en Zeeland hij ook schildert. En, zooals gezegd, zijn tochten over de grens, die zich soms uitstrekten totZuidZwitserland, Beieren en Oostenrijk hebben daarin weinigverandering ge¬

bracht. Frits Lapidoth zijn tentoonstelling in het Haagsche „Pictura" besprekend, looft het in hem dat hij het oppervlakkig illustratieve, veler fout, heeft weten te mijden, maar ziet hem 't liefst dichter bij huis aan 't werk. Het Hollandsche motief ligt hem inderdaad het best. Het uitheemsche ziet hij met 't gemoed van een Hollander, al is de kleur wat klaterender, de kleur wat opgewekter, soms bij 't luministische af, wat hem te goede komt in den toonaard zijner Hollandsche landschappen, waar wit het aanvankelijk wat al te bruine, waarop meer dan een criticus in den aanvang zijner schildersloopbaan wijst, langzamerhand plaats maakt voor een meer natuurlijker luchttoon. En gelijken tred houdt daarmede de stijgende waardeering welke in de pers haar echo vindt. Ik kan niet nalaten hier aan 't slot van mijn beschouwing weer te geven wat de Kunstchroniqueur van de Residentiebode in een korte, naar ik geloof karakterische samenvatting ten beste geeft. Ook hij constateert aanvankelijken invloed die later verwerkt wordt en wel van Tholen en Kuypers. „Tholen en Kuypers" zoo merkt hij op, „zijn wel de twee schilders, die hem aanvankelijk het meest beïnvloed hebben. In zijn blauwe einders vindt men soms nog een refex van het palet van den Renkumschen, nu Rijswijkschen meester en er is in zijn streven naar het weergeven van de poëzie onzer stemming-verdroomde waterlandschappen iets, dat zijn sympathie voor deze beide meesters eener oudere generatie nog verraadt. Die neiging naar verdroomdheid is 't wellicht, welke hem een tijd lang het door Wiggers zoo mystiek verdichte dorpje Heelsum deed zoeken. Tusschen deze beide polen : het stemmingsvol-verdroomde en de met impressionistische spontaniteit veelal weergegeven Nieuwkoopsche en Kortenhoefsche landschappen, bewegen zich dan zijn neigingen. Maar de voorkeur voor het nevelomfloerste stemmingslandschap blijft lang domineeren. Hij houdt er van, zoo'n paar mijmerende wilgjes te schilderen aan den oever van een plas, waar de lucht over het rimpellooze water een geheimzinnigstil floers trekt of de tot een bijna silhouetteerende

massa samengetrokken donkerte van huizen, spiegelend in het water, dat enkele lichtflitsen als een verren groet uit de hemel ontvangt, waarin zich zware wolkengevaarten legeren. Een dorpje, haast contemplatief verdroomd en toch pralend van een stil licht, bekroond door een oud torentje, dat daar al eeuwen lang die verweerde, stuntelige huisjes als een kudde getrouwen hoedt.

Dan volgen de reizen naar het buitenland en met die reizen verandert zich het palet geheel. In zoo'n antiek Brabantsen huttengevalletje constrateert nog met den blauwen neveltoon van het verschiet een fluweelbruine voorgrond. Nu mengen zich in de schaduw de lila-reflexen van een lucht, welke, gevoed door de optrekkende dampen der Bodensee, zich even atmosferisch als de Hollandsche welft over het berglandschap van Zuid-Duitschland en Oostenrijk. Het zijn aanvankelijk nog maar oriënteeringen: deze buitenlandsche impressies zijn veelal niet omvangrijk, maar zij geven in klein bestek precies de essence van wat zich in een grooter doek tot een compositie in luministischen trant zou kunnen ontplooien. De atelier-toon is hier wel geheel uitgebannen. Klaar tintelt alles in den lila-blauwen toon van het opene buiten, en een meertje, dat tusschen de glooiingen der bergen door zichtbaar wordt, ontvangt als 't ware jubelend het klaterend licht uit een door het zonnegeweld beheerschten hemel.

Toch verraadt zich in de liefde tot het doorvoeren van een fijnen, diffusen toon de schilder der Hollandsche wilgenslootjes en nevel-omfloerste plassen telkens weer en dat is 't, wat deze buitenlandsche impressies voor ons Hollanders ook zoo genietelijk maakt.

Dit is de toon, welke de meeste beschouwingen over zijn werk ademen. En ook in zooverre is deze schilder van meestal opgewekte en zelfs in nevelige omfloerstheid, het geluk van den weedom of der stille bepeinzingen vertolkende stemmingen, een Zondagskind, dat de kritiek die in Holland nog al eens fel en ongenadig kan zijn, zijn werk over 't al¬

gemeen met sympathie tegemoet is getreden.

En dat dankt hij wellicht, behalve aan zijn frissche, eerlijke kijk op de natuur, wellicht aan de onopgemerkte eenvoud van zijn opvattingen, welke na Gabriël weer een kenmerkzijn geworden der Hollandsche landschapskunst, die in zijn trouwhartigste volgelingen genietelijk en beminnenswaardig is gebleven tot op dezen dag.

H. de Boer.

Avondstemming.

26 .