2

DE WEKKER,

honden, en dat hij maar willekeurig van een deelwoord een zin gemaakt had ; anders immers kan men ook aldus redeneeren; de goede man is gestorven beteekont de man, die goed is, is gestorven ; alzoo goed = een bijv. zin ; of: ik doe dat uit medelijden beteekent ik doe dat, omdat ik medelijden gevoel; dus uit medelijden — een bijw. zin; of anders: de leeuw, de koning der dieren, is sterk, wil zeggen de leeuw, die de koning der dieren is, is sterk; dus de koning der dieren — een bijv. zin ; sterker: ik kom aanstonds kan vervangen worden door ik zal komen; bijgevolg ik kom aanstonds = toek. tijd. Voor een gulden kan men in de plaats zetten: 4 kwartjes, 10 dubbeltjes, 20 stuivers, 100 centen ; maar al hebben die alle de ivaardc van een gulden, daarom zijn ze nog niet gelijk aan eon gulden.

Mij dankt, zoo iemand moest overtuigd zijn. Toch niet: de ander hield vast aan zijn beweren, dat het deelwoord een verleden deelwoord is.

„Keeds dikwijls is gewezen op de dwaze onderscheiding in hoofd- en bijvakkon," zegt u; cn dat is waar; maar ik kan dat maar zoo dwaas niet vinden: wat het zwaarst is, moet hot zwaarst wegen; en ge zult me toch toestemmen, dat taal en rekenen de spil zijn, waarom het onderwijs hoofdzakelijk draait.

Ik geef u gelijk, dat men met gezond verstand alleen geon hoofdakte haalt, en dat er ook gememoriseerd moet worden; groot gelijk ; maar laat dat zoo weinig mogelijk zijn. „Dat Parijs aan do Seiue ligt, dat Jakobus I en Lodewijk XIV te gelijk regeerden," wolnu, laten de candidaten dat enkele maanden of oen half jaar vóór het examen van buiten lecren; laten ze allo zijrivieren en riviertjes van den Rijn, alle eilandengroepen van Australië, zelfs alle koningen en keizers van Duitschland, alle bepalingen van 't Weener Congres leoren opdreunen, voor hot examen is het misschien een noodzakelijk kwaad. Maar laten zo dan ook moeite doen, gelijk wijlen Multatuli mot (ik meen) do koningen van Israël deed, om zo zoo gauw mogelijk weer te vergeten.

Over 't algemeen was de indruk, dien ik van 't examen kreeg, deze, dat ontwikkeling en gozond verstand meer gelden dan geheugenwerk; en dat de zoogenaamde „aristocratische commissie te Arnhem," ovor welke reeds menigen koer geschreven is, en die enkele Dr.'s en ook con Mr. onder hare leden telt, geen „geleerdheid" in hare vaan schrijft.

Ten slotte nog con paar opmerkingen.

Taal. Ik moet waarlijk zeggen, de taalvragen, mij gesteld, konden, op weinige na, aan eene flinke hoogste klasse van een degelijke school ook gedaan worden, 't Klinkt vreemd, maar 't is niettemin de waarheid.

Letterkunde. Ik was zoo wijs gewoest om buiten mijne overige studie op letterkundig gebied, eenige namen van Noord- en Zuid-Nederlandsche dichters en dichtertjes, schrijvers cn schrijvertjes mitsgaders die van eenige uitheemscho uit het hoofd te loeren ; waardoor ik, in verband met oen en ander, con overzicht van de letterkunde had gekregen: iets, wat me zeer te stade kwam. Nu kan ik me ook best begrijpen, dat oen examinator verlangt, dat een candidaat wel oons van Poot gehoord hoeft; toch waren er, die nooit van den man gehoord, nog minder iets van hem gelezen hadden. Verder mag hij toch veronderstellen, dat men wel eens heeft hooren spreken van een zekeren Schiller of een lord Byron; dat men wat oorspronkelijks van Tollens gelezen heeft of iets, dat hij naar het Duitsch bewerkt heeft; dat men zoowat weet wat oen dichterschool is, on tot welke Da Costa behoorde, enz.

Rekenen. Sommigen mijner collega's gaven hun verbazing te kennen, dat de examinator ook over evenredige afhankelijkheid en zelfs over omgekeerd evenr. afhank. vroeg. Dat teekent, niet waar? Overigens was hier ook het goede veel en de examinator iemand, die don candidaat bijzonder op zijn gemakt bracht.

Natuurkennis. Waarlijk, wie zegt, dat het examen in dit vak lastig gemaakt werd, doet den examinator onrecht. Integendeel, deze beijverde zich, de zakon zoo eenvoudig mogelijk voortestellen, en, overtuigd dat hot vak zeer uitgebreid is, gaf hij den candidaten meestal een keuze uit eenige onderwerpen.

Wiskunde ■ . . , maar waar zou ik eindigen? Genoeg. Ik meen niet te veel te zeggen, als ik beweer, dat de heeren het goed met de candidaten meenden, en dat zij het hun zoo gemakkelijk mogelijk maakten, natuurlijk voor zoover het program van de eischen voor 't hoofdonderwijzersexamen het toelaat.

Nog eens: waarom or dan te Arnhem zoo weinigen slagen? 't Is mij een raadsel. Een mijner vrienden, ook geslaagd, zoido mo: laten wo maar vooral niet zeggen, hoo gemakkelijk het examen is; andeven zouden cr aanleiding in vinden, ons voor grootsprekers te houden. Ook zal ik niet zeggen, hoe korten tijd we voor het examen werkten, uit vrees, dat men van geluk ga spreken; maar werken en werkeu is twee, mijnheer.

Ik zog: wie iemand was, verkreeg do akte.

Br. D.

<^e^L^^yG^^-&^<

Mijnheer de Redacteur l

Gedurende meer dan oen jaar was ik ongesteld, en niet in staat, om geregeld nota te nemen van hetgeen er op het gebied van het lager onderwijs voorviel en nog veel minder om correspondentie met vrienden en kennissen bijtohoudon, vorgaderingen bijtewonen en bezoeken afteleggen.

Thans ben ik weder hersteld. Intusschen word ik genoopt en zedelijk gedrongen het volgende ter algemeeno kennis to brengen:

In de maand April j.1. is bij de erven F. Bonn alhier verschenen het werkje Practisch Cijferboek. Velen houden mij voor den samensteller er van, te meer ook, omdat er in dat boekje vele opgaven en oefeningen voorkomen, die in aard on strekking met sommige voorstellen in mijne verschillende rekenboeken overeenstemmen.

Die eer en onderscheiding kan ik mij niet toeéigenen, De samensteller toch van dit Practisch

Cijferboek is do hoor C. de Vries Hz., hoofd dor openbare school C in deze gemeente, die mjj verlof heeft gegeven zijn naam als zoodanig to noemen en bekend te maken.

Sedert zijn optreden alhier bezocht ik tot aan mijne ongesteldheid zijne school bijna dagelijks. Inzonderheid trok zijn onderwijs in het rekenen mijne aandacht en belangstelling, en do resultaten die dat onderwijs opleverde. Ik moedigde don hoor De Vries aan, om dio rekenkundige opgaven en oefeningen in schrift te brengen, to verzamelen on in ordo to schikken, en nadat hij aan dat vorzoek voldaan had, spoorde ik hem aan cn wekte hem op, om ze uittogeven. En naardien vele van dio oefeningen roods voor ruim 70 jaren in de school van den hoer S. J. Meijer te Benedenknijpe aangewend werden, zoo vonden wij het gepast, na daartoe vrijheid van den heer K. Meijer, oud-hoofd van do openbare school te St. Anna Parochie, verkregen to hebben, diens welgelijkend portret op den titel van het boekje te plaatsen.

Met de meeste hoogachting, enz.

Haarlem, 19 Sopt. 1888. H. Hemkes Kz.

De weldaden van den heer Knapper.

In 1880 maakte do heer Knapper oonigo aanmerkingen op de practische toepassingen in doel II mijner rekenkunde. Hij plaatste die aanmerkingen in het Schoolblad. Ik haastte mij in hot licht te stollen, dat die aanmerkingen voor oen dool ongegrond waren, en mijn antwoord werd terstond geplaatst in hot zelfde blad en kwam ter kennis van den heer Knapper, die mij schreef, dat hij het er bij laten zou.

Eenigen tijd daarna echter zond hij mij een schoolboek, waarin de aanmerkingen worden herhaald, zonder dat notitie was genomen van mijn tegenspraak. Do hoor Knapper gaf in do voorrode to kennen, dat hot zoo wenschelijk was dat zijn boekje verscheen, omdat in mijn leerboek der rekenkunde volgens zijne bezwaren over dat onderworp zooveel fouten voorkwamen. Hiertoe moest hij natuurlijk oen cenigszins lango rij aanmerkingen maken. Hij maakte dan ook naast eenige gegronde aanmerkingen oen aantal ongegronde, dat is onjuiste aanmerkingen on ccn aantal, die men veilig vitterijen kan noemen.

Dat nu dio voorrede en het reeds vooraf plaatsen van dc aanmerkingen in een courant ton doel hadden, hot boekje van den heer Knapper op een verhevenheid te plaatsen, is duidelijk. En dat dc heer Knapper voor dat doel mijn rekenkunde gebruikte, als vrij algemeen in gebruik zijnde, is begrijpelijk.

Het was echter onbillijk van den heer K. aanmerkingen te herhalen, waarvan het onjuists door mij was aangetoond.

En merkwaardig was zijn streven om hot te doen voorkomen, alsof de aanmerkingen waren gemaakt speciaal om mij con dienst te bovvijzon.

Dit was oen slimmigheid van den heer Knapper, die over 't algemeen erg slim is, maar daarbij, zooals men dat gewoonlijk ziet bij slimme menschep., volstrekt maar niet begrijpt dat weinigen dupe zijn van dio slimmigheid.

Voor mij bestond or weinig gevaar or intoloopon, omdat do heer K. beweerde, dat ik hem had uitgenoodigd, eon recensie to schrijven van mijn boek, terwijl ik aan zoo iets nooit had gedacht. Bovendien werd ik al heel spoedig door iemand, die don heer K. goed kendo, gewaarschuwd om toch vooral in dit heele optreden van don hoor Knapper niets anders te zien dan „oen berekening in do practijk."

Ik meende echter, dat ik mij niet openlijk moest uitlaten over die slimmigheid, dat ik gegronde aanmerkingen moest ter harte nemen, dat ik zelfs muggezifterij zooveel cenigszins mogelijk als ernstig moest behandelen en dat ik verder mijn bock moest verdedigen tegen de voorrede van den hoor K., door voor het Tweede deel mijner rekenkunde de volgende voorrede te plaatsen die men in den loopenden druk van dit boek vindt, en waarover hij nu het een en ander in 't midden heeft gebracht.

1. Alles is weer zorgvuldig herzien. Bij de logarithmen zijn een paar opmerkingen ingelascht, om te voorkomen, dat de leerlingen niet, zooals heel licht gebeurt, in werktuigelijkheid vervallen.

Bij de korting is het woord disconto geheel vermeden. Dit geschiedt naar aanleiding van een opmerking van den heer Knapper, aan wien ik nog een paar andere verbeteringen verschuldigd ben.

2. Zijn bedenking, dat het vraagstuk: „Drie personen drijven samen handel gedurende een zelfden tijd; A legt in f 300, B f 500 en C f 800; de geheele winst is f 126; hoeveel krijgt ieder hiervan?" niet practisch is, heb ik verholpen, door er intelasschcn, dat de winst f 126 is na aftrek van allo onkosten, do belooning voor de moeite besteed aan het drijven van den handel, daaronder begrepen. Ik héb dat echter noode gedaan. Zulke onderstellingen worden herhaaldelijk stilzwijgend gedaan door alle schrijvers. Ook de heer Knapper onthoudt er zich niet van. Zelfs geeft hij in zijn werkje „over de berekeningen in de practijk" bij de gezelschapsrekening het vólgende vraagstuk: ,,In oen faillieten boedel bobben 4 crediteuren do volgende vorderingen: A f1500, B f2500, Cf 3500 en D f 4500. Hoeveol ontvangt ieder van de waardo der aanwezige bezittingen, dio f 4500 bedraagt?" Maar zoo gaat het niet in de practijk. Er gaan vrij wat onkosten af voor de rechterlijke macht. Het is hiermee geheel als met mijn vraagstuk, waaraan de heer K. een uitvoerige beschouwing ivijddc.

Evenzoo is het in een paar andere gevallen.

o. Ik schreef, dat men bij de effecten den Ihaler op f 1,80 rekent en de reaal de vellon op f 0,125. Daarover zegt de heer Knapper:

■» Onjuist. Deze munten komen niet meer in de prijscourant voor."

Maar ik ben niet verplicht, mij aan zulk een nprijscourant" te houden. Zoolang die munten voorkomen op effecten, is hier het woord onjuist geheel misplaatst.

4. Ik héb gezegd: „om in ons land of in „Duitschland de waarde van een effect teberekenen, „moet men bij den koers nog optellen den interest

„die op hel effect verloopen is van den laalslen „vervaldag tot den dag van verkoop.... Aan de „beurzen te Londen en la Parijs is dc interest in „den koers begrepen."

Hierbij zegt de heer Knapper: Voor Duitschland bij zeer veel fondsen onjuist. Maar zelf schrijft hij in zijn boekje over Munten, Wissels, enz. hel volgende:

„In sommige landen, b.v. Engeland cn Frankrijk, is de rente, die op het effect verloopen is, „van den laatsten vervaldag tot den dag van „verkoop, in den koers begrepen. In andere, b.v. „Nederland cn Duitschland, moet men deze rente „bij de reëele waarde van het stuk optellen."

Dit is juist ivat ik ook schreef. De heer Knapper keurde dus in 1880 af wat ik schreef in 1878, terwijl hij hetzelfde schreef in 1879.

5. Ik schreef in 1878, dat de Oostenrijksche staatsschuld 5 °/0 rente oplevert, terwijl op de coupons een belasting van 16 °/0 gelegd is. De heer Knapper zei hieromtrent in 1880:

„Onjuist of althans zeer onvolledig. De staatsschuld bekend onder den naam van goudrente, „geeft 4 °/0 rente zonder belasting op de coupons; „op dc coupons der rentegevende staatsloten drukt „een belasting van 20 °/0."

Loten héb ik steeds ter zijde gelaten cn op volledigheid maak ik geen aanspraak. Zelf schreef de heer Knapper in 1879, over Munten, Wissels en Effecten, handelend in een afzonderlijk werkje:

„Hoewel op de coupons der Oostenrijksche staats„obligatiën een belasting van 16 °/0 gelegd is, „wordt deze bij de berekening der reëele waarde „niet in aanmerking genomen. De koopcr betaalt „dus ie veel rente. Zoodra de coupon is afgesneden, rijst dan ook de koers ongeveer x/2 %, zijnde „het verschil tusschen de beursrente en de waarde „van de coupon."

Dat is dus juist als ik zelf schreef. Alleen heeft de heer Knapper 2 bl. vroeger in ccn noot onderaan dc bl. gezegd:

„In Oostenrijk wordt belasting van de coupons „geheven. Deze bedraagt 1.6 o/0 der rente van dc „staatsschuld, die bekend is onder den naam van „papier- en zilverrente (oblig. in papier en zilver), „en 20 n/0 van de rentegevende loten van de jaren „1851. cn 1860."

Maar ook deze noot is blijkens de aanmerking op mijn ivoorden van den heer Knappur zelf onvolledig. Ook in deze noot wordt de goudrente ter zijde gelaten.

Augustus, 1881. J. Veesloïs.

Zooals ik roeds zei: do hoer Knapper heeft blijkbaar niet begrepen, dat ik niet do dupe was van zijn slimmigheid en hij hooft het misschien te minder begrepen, daar ik zweeg over zijn slimmigheid, wat hij vermoedelijk niot zou gedaan hobben, als hom iets dorgelps was overkomen.

Nu echtor de heer Knapper bij herhaling openlijk bowoert, dat ik hem dank verschuldigd ben en dit qp de grofste wijze rondbazuint, kan een nadere toelichting niet ondienstig zijn.

En die toelichting is niet vollodig na het bovenstaande.

Toen do heer Knapper oen paar maal iets voor de pers had geleverd, kwam hij tot do conclusie, dat hij het, wat het contract met zijn uitgevor betreft, niot goed had aangelegd, en hij was knap genoog om te begrijpen, dat ik hom op dat punt goeden raad zou kunnen geven.

Hij heeft mijn raad ingewonnen en in hoofdzaak ook opgevolgd. En wanneer nu de heer Knapper in voldoende mate do vruchten plukt van zijn verdoren arbeid, heeft hij dat aan mij te danken. Dit was oehtor voor den heer Knapper geen bezwaar om oen boekje, waarvoor dat zou golden, te pousseeren, door op een boek van mij to gaan trappen.

Niet alleen, dat de heer Knapper nu rondbazuint, dat ik verplichtingen aan hem heb, maar cenerzjjds beweert hij, dat mijne kennis louter van theoretischen aard is on poseert hij daartegenover als man der practijk; anderzijds smaalt hij, door de gebruikers van mijn leerboeken herhaaldelijk mijn afnemers te noemen.

Het gaat natuurlijk niet aan, mij gemis aan kennis der practijk te verwijten, nadat men, waar men zich op meer practisch terrein was gaan bewegen, mijn raad heeft ingewonnen on opgevolgd. Wie ook ooit aanmerkingen zou mogen maken op mijn gebrekkige kennis der practijk, de heor Knapper, die er van geprofiteerd heeft en bij voortduring er van profiteert, zeer zeker niot.

Ook dat smalen door voortdurend van afnemers to sproken, zou niemand betamen; maar bij menigeen zou men het als oen verschil van opvatting kunnen aanmerken. Mr. Van Bemmelen acht het zolfs vernederend voor oen schrijver, financieel voordeel van zijn arbeid to plukken. Dat is zijn zaak, en hij zal wel daarnaar handelen. Maar de hoor Knapper heeft zijn recht om te smalen verloren, sints hij in dezen mijn raad heeft opgevolgd en cr zelf „afnemers" op na houdt.

Op een goeden dag ontving ik van den heer K. een verzoek om een present-exemplaar van deel III van mijn handboek der meetkunde, waarin uitvoerig wordt aangewezen, waarom ik in deel I en II van dat handboek de zaken zóo en niet anders heb behandeld. Zeer kenmerkend schreef de heer K. or bij, dat het mijn uitgever niot tot zijn schade zou strekken, als hij hem (den heer K.) geregeld pres. ex. zond.

Mijn uitgever hooft dien raad slechts in zeer beperkten omvang opgevolgd, maar hij heeft den heer K. terstond dat verlangde dorde doel gezonden.

Eenigen tijd later, terwijl de heor K. examineerdo voor boekhouden on ik voor wiskunde, ontmoette ik hem weer. Het bleek mij toen, dat hij ijverig dat handboek bestudeerde in verband met mijn loorboek dor vlakke meetkunde. Op één punt, dat hem maar niet helder had kunnen worden, vroeg hij nadere inlichting. Met vrij wat inspanning geïukte het mij, de zaak den heer Knapper aan 't verstand te brengen.

En toen dit afgeloopen was, deelde hij mij mede, dat hij zelf een leerboek der vlakke meetkunde zou laten verschijnen.

Nu is het voor mü niet ongewoon medewerker te zijn togen wil en dank aan de boeken van een ander.

Het is b.v. gebeurd, dat een schrijver, die met een rekenboek bezig was, per telegraaf aan mijn uitgever vroeg, waarom hij een dergelijk boekje van mij, waarvan de verschijning reeds was aangekondigd, nog niet had ontvangen, ofschoon hij het vooraf rechtstreeks had besteld.

Het is me ook overkomen, dat iemand per brief inlichting vroeg, waarvan mij later bleek, dat ze moest dienen bij het schrijven van een boek ovor oen onderwerp, dat ik zelf in oen soortgelijk boek had behandeld.

De heer K. is dus niet do oonigo, bij wion een betreurenswaardig gemis aan fierheid valt optemerken ; maar onder zulke menschen neemt hij een eigenaardig standpunt in, door eerst een present-ex. te vragen.

Veel is mij op dit punt ovorkomen, maar bij het aanschouwen van menige treurige rol, kwam niemand mij zoo belachelijk voor als de heor K. met zijn prosont-ex.

En dat nu dio zolfde man, van wien al het bovenstaande geldt, den treurigen moed heeft mij toetevoegen : „Wiens brood gij eet, diens belager wordt gij niet, zondor u zelf te verlagen;" dat gaat zeker alle grenzen van betamelijkheid te buiten.

Lang heb ik geaarzeld met op dit punt te autwoorden, omdat ik altijd meende en feitelijk nog meen, dat de vraag of twee personen verplichtingen aan olkaar hobben, niet van publiek belang is; en omdat ik uit mijne aanrakingen mot den heer K. sints lang do les heb getrokken, dat men tegenover iemand, die zoo onkiesch is en zoo overhoop ligt mot de waarheid, zeer voorzichtig moet zijn en dat het beter is den boor K. geen stof te leveren voor „berekeningen in de practijk." Het is zolfs niet onmogelijk, dat ook bovenstaande modedeelingen daartoe door hem worden' verwerkt.

Maar er zijn van die beschuldigingen die men maar niet telkens kan laten horhalen. En toen do heer Knapper uittardender werd naarmate ik minder genoigd bleek te antwoorden op zijn persoonlijkheden, en zelfs beweerde, dat zijn geschrijf mijn eer raakte, was het tijd to laten zien, dat do heer K. beter deed met over oer niot mootespreken en dat hij zijn eigen verplichtingen over 't hoofd ziet om ze mij toetedichten.

{Wordt vervolgd.) J. Veksluys.

P.S. Terwijl ik ten slotte ook over die voorrode nog iets wonsch to zoggen, doe ik roeds thans opmerken, dat daarin, noch wat toon, noch wat inhoud betreft, aanleiding mocht gelegen zijn tot een enkoio der lage grofhoden, waaraan de heer K. zich tegenover mij heeft schuldig gemaakt.

J. V.

Overvloed van OnderwijzersVerleden jaar schreef iemand in oen onzer nieuwsbladen, dat in sommige gedeelten van ons vaderland benden ongeplaatste onderwijzers rondzwierven. Daar stak natuurlijk overdrijving in.

Maar in den grond dor zaak had de schrijver toch gelijk; de kern van zijn beweren was waarheid, en de toestand is or na dion tijd nog niot beter op geworden.

Betrekkingen, waarvoor zich eenige jaren geleden nauwelijks oen enkel sollicitant aanbood, lokkon nu dozijnen liefhebbers, die olkaar aan de deuren van burgemeester en wethouders onz. haast omvorloopen, ten einde te komen met hunne verzoeken om bescherming on voorspraak.

't Is in sommige stroken letterlijk eon bedelaarswedstrijd, onteerend voor den onderwijzersstand.

Maar er zijn or onder die ongolukkigeu, — en dit dient tot verontschuldiging — dio al zoo dikwijls vruchteloos gesolliciteerd hebben.

Velen loopen reeds sedert April 1887 met de akto in den zak en verdienen nog geen duit, terwijl zo reeds eone aanmerkelijke som aan zegels enz. verknoeid hebben.

Het is duidelijk, dat er thans overvloed, groole overvloed van onderwijzers is. Mij dunkt, die het niot ziet, moot wel blind zijn.

En toch gaat men steeds voort bij tien-, twintigja dertigtallen recruten voor 't vak aantewerven

en voortebereiden tot het doen van een

examen, — meer durven wij niot zeggen, aangezien de moesten, die nu op normaalscholen enz. geplaatst worden, als zo eenmaal klaar zijn, in 't geheel geon betrekking meer zullen kunnen krijgen.

Wat al ontevredene lui zullen er dus in 't vervolg komen! Wat al

Wie zal 't koeren ?

17 Sept. 1888.

Vergelijkende examens voor hoofden van scholen.

Aan den hoer C. B. Lalleman.

Naardien ik na twee jaren sukkelens weder hersteld ben, zoo gaf ik aan den heer Moorman kennis, dat ik mij tot lid der Vereeniging tot afschaffing van de vergelijkende examens heb aangemeld.

Maar als gij in de eerste klasse scholen al die scholen opneemt, die van 700 tot 1000 gld. traktement, dan brengt gij 7/e deel van al de openbare scholen onder die klasse. In Drente vallen alle openbare scholen er onder, een of tweo te Assen en te Meppol uitgezonderd. En in Friesland van 350 openbare scholen wel 330,

Wat baat het dan weinig! En hot is noodig, dat ze afgeschaft worden. Ik weet er in mijne vroegere betrekking als wethouder van Franekoradeel en thans als lid der schoolcommissie, alles van. In 1865 hadden wjj in Franekeradeel eene vacature to Tzum met aanzienlijke inkomsten. Ik stelde voor, om alle gevestigde hoofdonderwijzers (hoofden van scholen) tot h.et vergelijkend examen opteroepen, maar het mocht niet, rapporteerde de Inspecteur. Ik berustte er in, omdat er genoeg gelegenheid kwam, om een gevestigd hoofd eener school te benoemen, zooals dan ook geschiedde, De geheele voordracht aan don gemeenteraad bestond uit gevestigde hoofdonderwijzers.

Na groote TJEd. dw. dr.

Haarlem, 1? Sept. '88. H. Hemkes Kz.