SOCIALISTISCHE GIDS

^Maandschrift der sociaal-1

^ Jaargang VI No. 11 November 1921 Q)

DE JODEN

IN DE DUITSCHE SOCIAAL-DEMOCRATIE.

DOOR

EDUARD BERNSTEIN.1)

Over de rol der Joden in de Duitsche sociaal-democratie worden zeer lteenloopende meeningen verkondigd. In de anti-semitische litera^ür treft men vaak de bewering aan, dat de sociaal-democratie een ültvinding der Joden is en dat zij achter de coulissen door Joden ^°rdt bestuurd; de Joden zijn het, die onzichtbaar de teugels in anden houden. Somtijds kan men ook het tegenovergestelde verben, n.1. dat de sociaal-democratische arbeiders hebben begrepen, - at de Jood de werkelijke uitbuiter is en er daarom naar streeft de jtij van den invloed der Joden te bevrijden. Van een anti-semitische etldens in de sociaal-democratie spreken niet zelden ook Zionistische ^n en hun geestverwanten.

^-an de zotte fabel van de „uitvinding" van de sociaal-democratie ^0r de Joden, behoeven slechts weinig woorden te worden verspild, v'] is gebaseerd op het feit, dat Karl Marx en Ferdinand aSsalle — in welke personen de Duitsche sociaal-democratie haar Westelijke vaders vereerd — van Joodsche afkomst waren. Maar niet ^een dat men in Duitschland reeds radikale socialisten kende voordat , arx en Lassalle voor het voetlicht traden, kunnen de beide laatsten °°gstens als importeurs en voortbouwers van het strijdbare socialisme beschouwd. Want voordat het socialisme in Duitschland tot ^wikkeling kwam, kenden Engeland en Frankrijk reeds socialistische begingen, waarin de Joden geen enkele rol van beteekenis hebben SpPeeld.

^oe onnoozel het sprookje van de joodsche uitvinding der sociaal^ocratie moge zijn, dringt zich in verband met de groote beteekenis

* hertaling van Andr. Sternheim.

DE