SINGA MANGARADJA 1 de heilige koning der Bataks.

ZIJNE AFKOMST EN DE OPENBARING DEP EEPSTE WETTEN

volgens een

handschrift uit Bakkara behoorende tot het legaat „Dr, H. N. van der Tuuk".

door

C. M. PLETTE.

Vorst Sinomba debata 2 en zijne gade Pande di langit :i , zonder wederga als vraagbaak bij hetgeen waartoe men eene sibaso 4 raadpleegt, stichtten eene nederzetting in de vallei van het landschap Randorung. Toen zij deze van een woonhuis, eene soyjo 5 en een wal voorzien hadden, vestigden zij er zich metterwoon.

Eén jaar nadat zij hun dorp betrokken hadden, werd dit door

1 De hierbij den lezer in uittreksel aangeboden legende vergezeld van den tekst in transcriptie zij als eerste poging te beschouwen om den inhoud der belangrijkste stukken van het omvangrijke legaat in Bataksche handschriften, door wijlen Dr. H. N. van der Touk aan de Universiteits Bibliotheek te Leiden vermaakt, in ruimeren kring bekend te doen worden,

2 Sinomba debata, d. i. „den goden opgedragen'^ Uit den naam van den stamvader der Singa Mangaradja's blijkt dus dat hun geslacht niet als met de goden gelijk te staan wordt beschouwd.

8 Pande di langit, d. i. „de bedrevene in den hemel", te weten in de wetenschap van het geven van godspraak en andere wichelarijen. \l) 4 Sibaso, algemeene naam voor mans- en vrouwspersonen, die door het hranden van benzoë en het maken van gewijde muziek in extase worden gebracht. In dien toestand worden zij als door hoogere wezens bezield geacht, zoodat hetgeen zij alsdan spreken als godspraak wordt beschouwd.

Sopo, d. i. een aan alle zijden open, op palen rustend, overdekt gebouw, dat tot het houden van besprekingen en de ontvangst van vreemden dient. Tevens, gelijk later blijken zal, is het de bewaarplaats van de trommen, die tot het orkest behooren, terwijl de zolder tot voorraadschuur wordt gebezigd. In geen enkel dorp zoekt men dit gebouwtje te vergeefs en hij, die een Bataksche vestiging bezoekt, richt allereerst zijn schreden derwaarts, wijl hij daar volkomen veilig is, zelfs al is men op zijne aanwezigheid in het dorp om welke reden dan ook niet gesteld. Verlaten is de sopo nooit, daalde mannen er, zoo zij niet in het veld zijn, den dag doorbrengen.

7» Volgr. I. 1.