EOTTINEESCH EN TIMOEEESCH.

281

niet vervoegd worden, bestaan geen afleidingen met abstracte beteekenis; dus beteekent bijv, ma t e, (R., Tim., Kup. idem), niet alleen : sterven, maar ook: de dood, (R. mam at es, Tim. mates, Kup. i u-ma te), en: dood, als adjectief, bijv. èma (mensch) mate, een doode, (R. mates, manamatek, Tim. amates, Kup. hmates, in-mate). Evenzoo beteekeut moras zoowel: ziek zijn, als: ziek, ziekte, waarvoor het Tim. de vormen namen, amenat, me nas, het Rott. namahedi, kamahedis of kamahedik, hedis, heeft, (moras = Tim. me nas = hedis = Mal. pëdas, Daj. per es, vgl. Mak. pari si, evenals Jav. la, ra, Bug. lasa, bij Sund. lada, bijtend, Mal. 1 ada). Van werkwoorden, welke vervoegd worden, bestaat een nominale vorm met een prefix ha, bijv. surat hamulak, gebedenboek, (namulak, bidden), Ita kan hakara dadi, uw wil geschiede, (nakara, willen, kan, z. v.a. Mal. punja). 1

' Vgl. Surat hamulak, uitgegeven te Samarang, bij G. C. T. van Dorp en Co. 1898. Van een werkwoord, dat oorspronkelijk met eene vocaal begon als: nodi, hij brengt, (R. neni, dial. nendi, Sikk. netti, hij brengt, hij houdt vast, Sumbawar. ënti, vasthouden), luidt die nominale vorm hodi; dit hodi is ook als onveranderlijk woord in gebruik als voorzetsel in den zin van ons „met", waarvoor het Eott. nenik, een variant van neni, als werkwoord vervoegd, bezigt. De nominale vorm van een causatief werkwoord, bevat eveneens een prefix ha, bijv. hasaë, doen stijgen, van saë,(R. idem, Tag. sakay). Dewijl eene p in het Tettumsch, evenals in het Rott., Tim., als regel tot h wordt, is het duidelijk dat men hier met het uit tal van talen bekende oausatief-prefis p a te doen heeft, waarvan ook in het Tim. nog sporen over zijn, als bijv. haputun, warm doen zijn, doen aanbranden. (Dewijl een causatief werkwoord natuurlijk dikwijls door een werkwoord, dat „doen, maken" beteekent, kan omschreven worden, beschouwt Sebastiao da Silva in de „Regras grammatioaea sobre tetum", welke voorafgaan aan zijn „Diccionario de Portuguez—Tetum" Macau, Typ. do Seminario, 1889, ha in dit geval, als eene verkorting van halo, hala, maken. Het behoeft wel geen nader betoog dat deze opvatting onjuist is). Bij de vervoeging van zulk een werkwoord ia de // vervallen en zijn de beide vocalen ineengesmolten, dus kasaë, masaë, nasaë, ik doe, (gij, hij, doet), stijgen, voor *kahasaë, enz. Wat nu betreft de vormen met ha, als bijv. hahii naast nahii, hij begint, (van hun = Mal. polion, vgl. Rott. dial. na ta h U, Bim. t amp uü); hal ai naast nalai, hij vlucht, (R. idem, Mal. lari, vgl. Sumbaw. barari, Daj. hadari); hafuau = Mal. bërbuah, van (ai-) fuan, vrucht, hafunan = Mal. bërbunga, van (ai-) funan, bloem, enz., (en waartoe ook belmoren de genoemde vormen hamulak, namulak; hakara, nakara)! het is duidelijk, dal deze oorspronkelijk een prefix bevatten, evenals bijv. Rott. naboa, hij draagt vrucht. Men zou het Daj. ha kunnen vergelijken, maar, daargelaten of de h daarin niet uit een anderen medeklinker ontstaan is, zou hoi zeer onwaarschijnlijk zijn, dat, zulk eene h gespaard was gebleven. Denkelijk is ha ook hier uit pa ontstaan, vgl. Amb. patelu, pateru =