hij kan dit gedicht toch besluiten met:

De zon was gouden aan den hemel, Voor 't venster was een blank gewemel van blankwitte kapelletjes, die als zilveren schelletjes luiklepten nieuwen dag.

In de, in Een bonte vlucht voorkomende, reeks Verre gezichten bezingt de dichter onder andere het harde lot van den moedj ik, den armen, Russischen boer, de revolutie van de Zwarte zeesvloot en een opstand van Russische maaiers; van het zware zwoegen van werkers spreekt hij en van de grauwe zorg der werkeloosheid. Maar tevens vuurt hij zijn makkers aan in den kiesrechtstrijd en zingt hij hun een Meilied. Daarbij schijnt weliswaar zijn poëtische zeggenskracht wel eens minder groot dan de opstandigheid, die hem de inspiratie biedt.

In Immortellen daarentegen heeft Bonn, met name in enkele verzen, een heel zuiveren toon laten hooren. waarvoor de critiek zwijgt. Hij heeft dezen bundel geschreven na den dood van zijn eerste vrouw en het is wel treffend, dat uit de stilte van zijn weemoed zoo goede regels zijn geboren. Ik denk hier onder meer aan het vers De kaarsen, waarin hij, na de sterfkamer beschreven te hebben, klaagt:

O leven zoo vroeg mij verloren in uw bloeiende lieflijkheid, wie zal nu mijn leefuur mij schoren wie wordt nu mijn adem gewijd.

En het leven, 't zachtteedere leven dat nu klaagt om de melk uit uw borst dat gedije zijn leven, uw leven, en nu roept u en jammert van dorst.

De gouden, de gulden flambouwen, de blonde, de gulden flambouwen, de kaarsen dooven zacht.

Zoo ook denk ik aan De manende hand, in welk vers de gestorvene den dichter verschijnt:

Ik zoek in haar oog wat haar doel kan zijn en 'k luister, en 't scheurt zoo het harte mijn: „denk, lieve! denk lieve! te leven!

Ik gaf u een hart waar mijn hartbloed door gaat

ik gaf u een spiegel van mijn gelaat

en het vleesch is van mijn vleesch een bloeien.

619