f)8(i

DE HOLLANDSCHE REVUE

De Radstaedter Tauern

Eind Maart in Oostenrijk.

Weenen lag vol groote hoopen smeltende sneeuw, wat de aanblik van deze droevig verarmde stad nog troosteloozer maakte, Hofbrug, Prater Stephansdom: alles is er nog; maar het verkeer is dat van een provinciestadje. Na het bezichtigen van de verplichte klassieke schilderijen besluiten we op een draf te vertrekken. Oostenrijk is groot, sneeuw ligt er in de lente nog overal, waarheen dus? We nemen onze toevlucht tot een beroemd en ongevaarlijk hazardspel, breiden de landkaart uit, duikelen een speld op, prikken met gesloten oogen. Tot onze stomme verbazing zijn we het eens. Ons doel is Radstadt, halverwege Weenen .en Innsbruck.

De Oostenrijksche spoorwegadministratie schijnt het voor noodig te houden dat men het berglandschap overdag op zijn doode gemak bewonderen kan, want de dagtrein naar het Westen stopt tusschen Weenen en de Zwitsersche grens . 77 maal. Ik ben een getraind Nederlandsch boemelaar, en dorpsstations zijn altijd verrukkelijk; je ziet er melkbussen, biggetjes en boeremeisjes in landelijke dracht; maar 77 maal.... dat was te bar. Dan liever een half slapelooze nacht.

We treffen het: de halve Weensche Universiteit trok met Paaschvacantie naar het Westen. We kregen dadelijk de meest uitvoerige inlichtingen, en stonden verstomd over het aantal hutten en hotels, dat in zoo'n klein berggebied als de Radstaedter Tauern beschikbaar was. Maar iedereen was van meening, dat we slechts met moeite plaats zouden vinden....

Half drie. Radstadt. Onze bagage wordt bereidwillig door het raampje geschoven, en we staan in een pikdonkere nacht tusschen twee rails in de sneeuw, 500 M. van het station. We zijn de eenige reizigers. Na lang zoeken ontdekken we een slapende wisselwachter. Wanneer we een onbeheerde vrachtslee ontdekt hebben besluiten we plotseling edelmoedig de nachtrust van den braven ambtenaar niet te storen. Alles wordt opgeladen, en het klimtouw komt er aan te pas, om de lastdieren aan te spannen. In een Canadeesche kou, maar helaas zonder hondespan, trekken we cle Far West in. De weg helt vervaarlijk omhoog, maar gelukkig staan we op scherp. We zien een ronde

De schrijver van dit artikel tijdens een tocht door de Radstaedter Tauern.

hoektoren en een burchtmuur, die zwijgend door de doodsche nacht spoken. De angst slaat ons om het hart: zouden we werkelijk in de middeleeuwen verdwaald zijn? Ik trek harder aan het touw, en na vijf minuten puffen staan we op een verlaten pleintje met 18-eeuwsche huizen. Raadhuis spaarkas vleeschhouwer Hoera! de 20e

eeuw!

Opeens begint het te wemelen van „Gasthoefe". De welluidende muziek van een paar nachtwandelende poesen snerpt door de lucht, en daar we net voor een herberg staan die den naam van Mozart draagt, besluiten we hier in te trekken. Na lang luiden doet een oudachtig heer met een porceleinen pijp en een slaapmuts op een oor met één zwarte en één roode kwast ons open. „Gruess Gott", zegt hij hartelijk. „Willen de Herrschaften Gluehwein?" Vier en twintig uur later togen we over de pasweg door de Radstaedter Tauern op zoek naar de nieuwe skihutten: Gnadenalm, Suedwicnerhuette, Seekaarhaus.

Wanneer je twee jaar in de West-Alpen gewoond hebt, in de schaduw van den Mont-Blanc, ben je een beetje geneigd op alle andere bergen neer te kijken, zooals de Mont-Blanc dat ook doet, en ze ietwat overmoedig te lijf te gaan. Er is inderdaad niets, dat zoo zachtaardig en vriendelijk is als het middelgebergte bij mooi weer. Maar o wee, als de stormen waaien; dan wordt elke heuvel van amper 2500 M. een kleine Mont-Blanc, die zelf enkel nog maar een kleine Mount Everest is.

Dit waren mijn overpeinzingen, toen ik met een bijkans bevroren neus van de Hohe Pleisslingkeil terugkwam, de mooiste berg der Radstaedter Tauern, en in gezelschap van een groep Oostenrijkers in de Suedwienerhuette boven een heete groc zat te ontdooien. De koude wind, die de sneeuwslierten van de berggraten omhoog wervelde, was .de voorbode geweest van de Föhn, de beruchtte sneeuweter, die bij zijn onstuimige tocht van Zuid naar Noord, over de bergkammen heen, alle vocht verloren heeft, en nu in de dalen met veel lawaaierig geslobber zijn dorst lescht, net een hond, die de heele dag over 't strand geloopen heeft. Zooeven, een goede twintig minuten geleden, op den top, had hij geprobeerd ons uit onze windjackes te waaien, en slaagde er na eenige venijnige aanvallen werkelijk in ons omver te blazen, zoodat we na een ontstelde blik op de hemelhooge sneeuwwervels, die het veelbegeerde panorama moesten voorstellen, er ijlings van door gingen. Nu had hij dc regenpijp losgerukt en hield een luidruchtig crosnrpk met de dakgoot. Achter de bergen hing een wolken¬

bank; niet zwaar, grijs en onbewegelijk gelijk die, welke op zonnige dagen soms plotseling onze zomerstranden bedreigen; maar gelijk de chaos van het water, voortdurend in beweging, eeuwig anders en eeuwig eender. Grijze slierten snellen naar de witte rand, kronkelen terug en stijgen weer omhoog; zoodat het geheel de aanblik biedt van een schroef zonder eind, die al wentelend langs de bergen kruipt, met de zon mee, die al bleeker en bleeker wordt.

Iedereen is opgewonden en mismoedig. Want de Föhn is niet alleen een sneeuw-, maar ook een humeurvernieler. De verschgevallen sneeuw van eergisteren verliest zijn houvast en zakt ritselend van de sparren. De warme dalwind schijnt vurige tongen te hebben, die zich zelfs aan het heftig' protest der Weensche studenten niet storen. Volgens hen sticht de Föhn hier dubbel kwaad, want voor elk rechtgeaard Weener is de Oostenrijksche sneeuw veel en veel beter dan de Zwitsersche, de Tsjechische of de Fransche!

Oostenrijk is een der armste landen van Europa geworden,