UIT HET NOOEDEN DES LANDS.

MEDEGEDEELD DOOR

HUGO SU RING AR.

't Is de vijfde September 1894.

De groote zaal van de Harmonie te Leeuwarden is getooid op zijn elf en dertigst. De wapens der elf steden en deidertig land-gemeenten, ook der twee eilanden sieren de wanden en pilaren. Vlaggen en groen daarbij. Niet vergeten is de oude friesche vlag met schuinsche banen en als tooisel de plompebladen daarop.

't Graat tegen twaalven.

De zaal loopt vol met heeren en dames, mannen en vrouwen, jongvolk daarbij, blijkbaar uit allerlei rang, uit verschillenden stand. Velen zijn van buitenaf, dit is blijkbaar aan de kleeding van mannen en vrouwen beide. Vele gouden oorijzers blinken van onder de kanten mutsen.

Het vijftigjarig bestaan zal worden herdacht van het Selskip for Fryske ïael- en Sk r if t enk en n i s s e (Vereeniging ter bevordering van Friesche Taal- en Letterkunde).

Het programma heeft vermeld dat Waling Dykstra zal optreden als feestredenaar, en dat zou voor velen reden te over zijn, om een reis naar „de stad" te maken, want sinds dertig, veertig jaren, ja langer misschien, is hij de volksman bij uitnemendheid op het gebied van schrijven en spreken. Eenvoudig, zonder krullen en siersels, dikwijls slecht bij den weg langs, altijd op den man af, heeft Waling Dykstra geschreven en gedicht, meer dan vijftig jaren lang, voor zijn

, 1*