Waarom moet men in de statika uitgaan van een bepaalde hoeveel* heid kapitaal en arbeid? Omdat de Grenznützler dat doen?

En het komische bij deze controverse is, dat als ik mededeel, dat de Grenznützler steeds van een gegeven hoeveelheid goederen uitgaan, Van Gelderen dit heftig ontkent. Toon ik in mijn theoretisch werk aan dat men in tegenstelling met de Grenznützler eerst aan werke* Ujk'e economische wetenschap doet, als men van andere praemissen uitgaat ook voor de zoogenaamde statische maatschappij, dan mag dit echter weer niet, „is dit op de vrije arbeidsmarkt niet mogelijk." Dan neemt men, aldus Van Gelderen „in zijn constructie conjunctuur* elementen op, waardoor het onderzoek slechts vertroebeld wordt

Waarmede bewijst Van Gelderen dat ik in het onderzoek naar de «rootte der productie in een statische kapitalistische maatschappij conjunctuurelementen opnam? Wel, ik nam een tewerkstellingsgraad aan wat zeggen wil, ik nam aan, dat de kapitalistische klasse zoo veel arbeiders aan het werk zet, dat haar winst een maximum wordt.

Ik bewees — men zie hiervoor mijn derde artikel — dat loon en arbeidsduur bepaald worden door het psychische minimum aan lust, dat de gemiddelde arbeider verlangt. Echter zijn loon en arbeidstijd tevens afhankelijk van de „tewerkstellingsgraad'' zoodat dus loon en arbeidsduur functies zijn van de „Beschaftigung".

Ik zal hier geen mathematisch*economische beschouwingen geven. Hiervoor verwijs ik naar het mathematisch aanhangsel van Het Eco> nomisch Getij, waar van blz. 449-452 dit alles wiskundig behandeld wordt en waar blijkt, dat als de uitbuitingsgraad slechts bekend is, de tewerkstellingsgraad uit de voorwaarde, dat de winst zoo groot mogelijk moet zijn, te bepalen is.

De grootte der productie in een kapitalistische maatschappij is door uitbuitingsgraad, „loonfunctie" en „arbeidstijdfunctie" volkomen be* paald Deze drie bepalen haar echter niet mechanisch, want zij zijn zelve'de resultanten van psychische factoren, zooals de historisch gegroeide begeerte en wil" der arbeidersklasse, welke op haar beurt weer de totaaluitdrukking is der lust* en onlustvergelijkingen van al haar leden.

Wat weet Van Gelderen hier tegen in te brengen :> De Wolff's opstelling", aldus Van Gelderen, „behelst zoowel statische als dynamische, speciaal aan de conjunctuur ontleende elementen" (663). Bewijs? Wie vermeet zich, Van Gelderen om be* wijzen te vragen, van hetgeen hij beweert?

Ik had ik verwijs hiervoor naar mijn derde artikel, volgens de methode'van Lagrange het verband tusschen loon en totaal*arbeids* tijd bloot gelegd. Van Gelderen - de lezer zal het zich herinneren wist daar slechts nietszeggende beweringen tegen in te brengen. Nu

911