heeft deze artikelen*serie gebundeld willen doen uitgeven, de schrijver wees dit af. Hij was tot de conclusie gekomen, dat veel daarvan geheel diende te worden omgewerkt en dat de Marxistische waardetheorie anders „begründet" behoorde te worden, dan door Marx was geschied. En nog kort geleden kon schrijver dezes het grote genoegen smaken zijn pogingen in deze door den met lof karigen Wiedijk in een gesprek te horen prijzen.

Maar al mag deze waardestudie van Saks niet zijn beste studie zijn, het is wel zijn meest*typische. Hier treedt de geweldige kennis van het onderwerp, waarover hij schrijft, het sterkst op de voorgrond. Hier is, ondanks alles, zijn analystisch en synthetisch vernuft het scherpst gewet. En hoe wonderlijk het ook klinke, bij de verdediging van dit „Marxistisch dogma" toont Saks zich vrij van elke dogmatiek.

Was hij voorts niet een der weinigen, die Marx' opvattingen over het wezen der conjunctuur verdiepte en grondslagen legde, waarop ook in dit opzicht verder kan worden gebouwd?

Wiedijk heeft niet voor de grote massa kunnen of willen schrijven. Maar voor hen, die sociologische wetenschap zoeken, die op deze wijze strijdensmoed en toch socialistische geestesrust willen deelachtig wor* den, die zich hoeden willen voor uitersten, zij het naar links of naar rechts, voor hen bevatten zijn geschriften zoveel waardevols en schoons.

Wars was hij van hen, die, zoals hij het uitdrukt in een zijner arti* kelen, „geen meningen hebben tenzij heftige, die met beslist gebaar optreden en slechts absolute oordelen vellen". Als verderfelijk wees hij de opinie diergenen af die „geen nuances, overgangen, betrekke* lijkheden kennen, voor wie de mensen en dingen óf goed óf slecht, opvattingen en beginselen óf uitstekend öf dwaas zijn, en dat alles' zéér". Dezulken zullen niets van Wiedijk kunnen leren, of ooit hebben geleerd. Maar de werkelijke wetenschap en schoonheid zoekenden zullen van zijn oeuvre blijven genieten.

Wiedijk heeft in zijn herdenkingsartikel voor Karl Marx in 1908 een passage geschreven over de eigenschappen van de groten der mens, heid en zet daarbij uiteen, dat deze altijd ook ten dele zedelijke zijn. Door vlijt en aanleg, maar ook door humaniteit en rechtvaardigheids* zin heeft ook hij ons slechts het beste kunnen geven. Maar hij bezat, behalve deze eigenschappen er nog ene, die hij ook zozeer in Marx bewonderde, een eigenschap, die hem zijn lichamelijk lijden der laatste jaren zo moedig, nog werkend, heeft doen dragen: geduld.

Laat ik dit opstel over Wiedijk dan eindigen met zijn eigen woorden, waarin hij Marx huldigde, maar tevens ongewild zichzelf beschreef:

„Maar vlijt noch aanleg zouden zo groot een monument van weten* schappelijke arbeid hebben kunnen bouwen zonder het geduld; het geduld, dat de voortvarendheid niet, maar de overijling uitsluit'; het geduld, dat de dingen te minder forceert, naarmate men van'hun heilrijke ontwikkeling zekerder is. Aan dit geduld is het, dat wij de grote betrouwbaarheid danken zijner wetenschappelijke resultaten; het is dit geduld tevens, dat hem voor moedeloosheid behoedde."

547