DE ZONDERLINGE BRUIDEGOM

OBER (het velletje papier aannemend). O, is u dokter Rijnstee?

RIJNSTEE. Ja. Je wilt dus wel zoo vriendelijk zijn? (grijpt in z'n vestzak). Ik heb 't al aan 't postkantoor opgegeven, maar ze mochten 't daar misschien eens vergeten, (geeft hem 'n fooi).

OBER. Dank u, meneer. Ik zal er voor zorgen!

RIJNSTEE (even rondziend, herkennend). Ja, ik heb hier heel vroeger wel gelogeerd, 't Hotel is van ouds bekend.

OBER (met 'n buiging). Dank u, meneer!

RIJNSTEE. Wacht, er gaat toch geen trein voor den middag, (op horloge ziend) Ik kon hier over 'n uurtje wel komen lunchen.

OBER. Uitstekend, meneer!

RIJNSTEE (naar rechts gaand). Dan gaan we nog maar wat wandelen.

OBER. 't Weer is er mooi genoeg voor.

RIJNSTEE. Ja, tenminste voor den tijd van 't jaar.

OBER. De tijd, meneer. Rustig, weinig gasten....

RIJNSTEE (er 'n eind aan makend). Jawel. Bonjour! (nog even terugkomend). O, ja, 't voornaamste zou ik haast vergeten. Die brieven, dat is dus in orde. Maar mocht er persoonlijk iemand naar me vragen, dan weet je nergens van, hoor! Je hebt nooit van me gehoord, ik besta niet.

OBER. Zooals u wilt, meneer!

RIJNSTEE. Prachtig! — Links om is naar 't bosch, niet? OBER. Jawel, meneer! RIJNSTEE. Tot ziens! (af rechts).

3e t o o n e e 1. OBER, alleen. Daarna JOHAN.

OBER (na Rijnstee 'n poos te hebben nagekeken). Houdt hij zich nu maar zoo of weet hij werkelijk niet, dat z'n vrouw hier is? (blijft nog 'n oogenblik in gedachten staan).

JOHAN (komt terug uit den fond). Eh, of u even bij meneer Kromming wil komen.

OBER (opschrikkend). Hè? O, ja! (blijft in gedachten;