DE ZONDERLINGE BRUIDEGOM

HETTY. Nietwaar? „Maar nu, in uw eerste geluk, wil ik 't daar niet over hebben."

RIJNSTEE. Ze was anders al aardig bezig.

HETTY. „Alles voor u beiden is nog zon, licht."

RIJNSTEE (snel aanvullend). Lucht, liefde, leven!

HETTY. „Gij, Hetty, bekoord door de eerste teederheden van uw echtgenoot...."

RIJNSTEE (die 'n oogenblik dichtbij haar was gaan zitten, wordt wat onrustig, staat op, half voor zichzelf). Ajasses!

HETTY „omringd door zijne zorgen, kunt de zaligheid nog niet onder woorden brengen, welke ge elk oogenblik ondervindt (onwillekeurig zachter, bedeesd) Zijn woorden zijn.... schenken u.... (leest zachtjes door. Rijnstee loopt heen en weer in 't midden van de kamer. Opeens opgelucht). O, nu richt ze zich weer tot jou!

RIJNSTEE. Goddank!

HETTY. En, gij, mijn goede Hendrik

RIJNSTEE (verbaasd). Hendrik?

HETTY. Ja, ze schijnt te denken, dat je Hendrik heet. RIJNSTEE. Enfin, dan Hendrik!

HETTY.... „acht het heele leven één groote zaligheid. Wanneer het lieve wezentje, dat haar leven aan u heeft toevertrouwd (onwillekeurig weer zachter) haar kopje schuchter...."

RIJNSTEE (kan 't niet meer uithouden). Nee, laat 'k zélf maar lezen! (gaat naast haar zitten, zij lezen samen den brief).

RIJNSTEE (na 'n oogenblik, voor zich mompelend, doorlezend). Bepaald gênant! Zoo'n ouwe tante! Je zal zien, die trouwt nog eens! (Pauzetje, gedurende hetwelk beiden vertrouwelijk lezen).

9e tooneel.

DE VORIGEN. De OBER verschijnt in den fond. Hij is verrast door den aanblik van 't paar, denkt er 't zijne van, aarzelt, wil zich dan terugtrekken.