DE BEDROGENE

toch niet mogelijk haar mijn vraag te herhalen. Alleen toen wij een brug bereikt hadden en het oude rijtuig plotseling hevig schokte, daar een der wielen gedurende een enkel oogenblik tusschen een der tramrails was geraakt, vroeg zij mij hoe of ik het wel zou vinden, en wat ik dan wel doen zou, wanneer de wagen omkiepte, en de oude man en John, zijn koetsier, beiden ernstig verwond of misschien zelfs wel gedood werden, terwijl wij beiden er heelhuids afkwamen. Ik zag een stillen, geheimzinnigen glimlach op haar koude, witte gezicht, tot dit eindelijk bijna dreigend verstarde, daar ik thans op mijn beurt het antwoord schuldig gebleven was.

Wanneer ik later aan dit alles terugdacht, vroeg ik mij vergeefs af: waarom gebeurde dit alles zoo, waarom was het noodzakelijk? En hoewel ik het niet kon begrijpen, omdat mijne ziel het niet als rechtvaardig wilde aanvaarden, leerde ik langzamerhand gelooven aan een wreed, donker en verschrikkelijk noodlot van het bedrogen-zijn. Het werd mij allengs meer en meer duidelijk, dat okkulte machten een duister fatum op ons legden, gelijk zij anderen in het stralende licht van geluk en overwinning laten leven. Ik kwam tot dit droevige inzicht niet door afgunst, levens- of menschenhaat, doch ik zag anderen, die als met magiesche krachten de liefde, de vriendschap, de gedachten en zelfs geheel den wil van anderen uitsluitend op zichzelven wisten te richten, zoodat zij het magnetisch centrum vormden voor al wat leefde en in den vorm van eenig gevoel tot hen uitstroomen kon van de hen omringende menschengroep, terwijl de niet alleen door de menschen, doch door het noodlot en het leven zelve „bedrogenen" als met onweêrstaanbare middelpuntvliedende krachten de zielen van anderen als het ware terugslingerden tot de oude of nieuwe liefden dezer onwillig, doch niet minder ruw verstootenen. (Want toen ik de gravin dit laatste antwoord schuldig bleef, wendde ik mij toen zelve niet van haar af, terwijl mijne ziel in mij angstig terugkroop als een slak in haar huisje, en was ik zoo ook niet licht- en levensschuw heengevlucht voor Helene S. en Seraphine B., zelve iedere liefdesmogelijkheid niet alleen ontwijkende, doch zelfs brekende in de broze kiem?) Ik