KRONIEK DER DICHTKUNST

Ik wil Mevr. Mona Dahmen—Scholte niets onvriendelijks zeggen, maar haar boekje, het werd mij immers ter recensie toegezonden, daar moet ik toch even enkele woorden aan wijden.

Nadat ik het gelezen had betreurde ik het, dat er niet een of andere verordening bestaat, welke verbiedt dat iedereen, die daar nou maar eens op een lieven schemer-avond lust in heeft, een boekje kan uitgeven onder den titel: Verzen. Het moest verboden worden, want het is oplichting, geestelijke zwendelarij.

Wat hier aan regelen druks te lezen staat, heeft met verzen niets en niemendal te maken. Het zijn de meer of minder gevoelige gedachten van een vrouw, die overigens hare qualiteiten kan hebben, welke echter de dichtkunst niet raken.

Dergelijke verschijnselen — ze komen helaas maar al te dikwijls voor — kunnen niet scherp genoeg gesignaleerd worden.

Aan deze verzen ontbreekt elk levend rythme, geen enkele regel ademt het geheim poëzie. Gemeenplaats volgt op gemeenplaats, b.v.:

„Weer spreidt de lente over struik en boomen vol teederheid haar kleurenmantel uit, weer zendt de zon vol licht en gouden droomen nieuw leven, waaruit gloed en warmt' ontspruit.

Weer is de lucht van blij gezang doorweven, weer bloeit het leven op, dat eeuwig komt en gaat, en trillend zie 'k het door de luchten zweven, zacht dalend, in zijn stralend feestgewaad."

Bespeurt ü soms iets persoonlijks in deze regels, welke

ik zonder willekeur koos? Ik ben niet van plan om mij

nog langer te ergeren.

Ernest Michel.

,,'t Mes", een bundel verzen van Ernest Michel, uitgegeven door de Uitgeverij „Oisterwijk" met een omslag, ontworpen door den architect B. J. W. Deppe, brengt ons in