PAARDEBLOEMEN

voelt, dat alleen daar de bevrijding ligt, als je jezelf vergeten hebt.

En ik zal bij je zijn, altijd. Als de zon warm schijnt en als het weer Mei wordt. Dan moet je naar de bloeiende wei gaan, moeder en sterk aan mij denken. Daar ben ik bij je. En ook als het winter is en koud en guur en kil, mag je je niet eenzaam voelen. Ga veel wandelen met de kinderen. Zorg voor tante Constance en tante Claudine. Ze worden al oud.

En als de witte sneeuw over de velden ligt, zal ik er zijn. Altijd! Als je vroolijk bent en als je verdriet hebt! Dat mag je nooit vergeten!"

Ze boog diep haar hoofd over het zijne en kuste hem zacht op het voorhoofd.

Tranen brandden in haar oogen. En ze schaamde zich dat hij 't was die troosten moest!

Klein leken hare gedachten aan geld en haar opstandigheid over ontrouwe vrienden.

En ze voelde 't weer, waar ze eischte, schoot ze te kort. Hier in het aangezicht van den dood leerde ze het weer van hem, van haar kind, die het beste van haar zelf was en die nooit eischte maar altijd gaf en altijd alleen dacht aan anderen, zelfs nu, nu hij zijn zwaarste strijd streed en zoo jong sterven moest!

Heel stil was *t in huis. Lang nog zat de moeder aan het

ziekbed.

Liefkoozend streelden haar handen zijn magere vingers en voorzichtig betastte zij zijn meer dan smalle polsen, waar ze 't bloed in hoorde kloppen en hameren, hoe langer hoe vlugger, alsof het geen tijd meer te verliezen had.

In den tuin rolden de doode bruine blaadjes over en door elkaar. Ze rik-kikten dor en de wind blies ze naar alle kanten door de kale laan, waar berooid en arm de kastanjeboomen stonden. Kleine kindervoetjes liepen haastig over het breede trottoir. En kleine kinderhandjes trokken aan de bel en brachten mandjes met vruchten en bossen witte chrysantjes voor hun zieken vriend.

Bevende mondjes vroegen naar hem en groote vraag-

2

XII