DE ROMAN VAN EEN SCHILDER

IV

Een groot man

Den volgenden morgen ontwaakte van Baerle in een ontevreden, prikkelbare stemming. Nijdig wierp hij de dekens van zich af en sprong uit bed. Meteen stiet hij de blinden open, zoodat het licht met breede stralen zijn atelier binnenstroomde. Even knipperden zijn wimpers, dan keek hij misnoegd naar buiten. Het landschap breidde zich voor hem uit, bewegingloos en verstard. Aan den horizont trilde de heete lucht en versluierde met een sidderend waas de torens eener verre stad. De warmtegolven deinden, aanvloeiend en verebbend, over den loomen akker, waar uitgeput de blonde schooven aan elkander leunden. Het was, of de blakende hemel met een fijn en tintelend stof de dorstende velden besproeide.

De kunstenaar kneep de lippen op elkaar en begon met verbeten ijver zijn gymnastische oefeningen te verrichten. Hij hield niet van deze onveranderlijke hitte, die al weken lang de aarde verzengde en zijn krachten ontzenuwde. Hij verlangde naar den wind en de dansende wolken, naar fluitende orkanen en regenbuien, die op zijn venster ratelden. En met onvermoeibare energie maakte hij zijn diepe kniebuigingen, strekte zijn armen omhoog en trachtte zijn ergernis over den prachtigen zomer te verkroppen.

Daarna kleedde hij zich aan en belde voor het ontbijt, dat hem door de oude dienstmaagd werd gebracht. Kieskeurig bekeek hij de drie kadetjes in den broodbak, koos er voorzichtig een uit, veegde het af met een hagelwit servet. Vervolgens schonk hij zich plechtig een dampenden kop thee, terwijl hij tevens aanstalten maakte om zijn ei te openen. Nadat deze laatste ceremonie was volbracht, betuur de hij een tijdlang met onmiskenbare walging den bloedenden, roodachtigen dooier; dan schoof hij langzaam den eierdop terzijde. Het duurde een poos, eer hij zijn tegenzin overwinnen kon; eindelijk dronk hij enkele teu-