DE ROMAN VAN EEN SCHILDER

„Vertel eens, van Baerle! Hoe oud ben jij eigenlijk?" vroeg hij tenslotte.

„Ik? — Vierenvijftig."

„Dat is een beroerde leeftijd, waarde vriend! Ik ben de zestig al gepasseerd, maar een jaar of zeven geleden dacht ik in vele opzichten precies, zooals jij nu."

„Zoo?" verwonderde zich achteloos de schilder. „En wat heb jij dan uitgevoerd, om de sombere stemming te

verdrijven en weer vroolijk ?" Hij stokte en bleef met

open mond den planter aanstaren.

„Ja! Dat was mijn middel," knikte Merker bedaard. Nauwelijks echter had hij uitgesproken, of hij verloor zijn kalmte. Zijn lichaam beefde, zijn lippen bewogen zich onheilspellend en plotseling sloeg hij dreunend met de vuist op tafel. „Het was een uitstekend middel," schreeuwde hij woedend. Na deze onverwachte en schijnbaar zoo misplaatste uitbarsting werd hij merkbaar verlegen. Hij voelde 't bloed naar zijn hoofd stijgen en wist, dat zijn tanige huid zich donkerder kleurde. Om den blos te verbergen kwam hij overeind, keerde den kunstenaar zijn rug toe en begon met overmatige aandacht een schilderij aan den wand te bestudeeren. Daarbij stond hij afwisselend op de teenen en de hakken en wipte telkens met kleine schokken heen en weer.

(Wordt vervolgd.)