DE ZONDERLINGE BRUIDEGOM

dig was! Maar daarna, Herman! Je raakt gewend aan banden, je kunt er ten laatste niet meer buiten. Je verlangt naar de leidsels, naar (zacht) de zweep. Zonder

dat vegeteer je, ga je dood. En ik heb over veel nagedacht. Mijn huwelijk, zooals 't is, is voor 'n deel toch ook mijn werk. Dat ik me tegen veel niet verzet heb, is haar schuld niet: 't ligt aan mijn natuur. En die kan je niet dwingen, die groeit zooals ze moet.

DUIVENDRIGT (die slechts half geluisterd heeft, meer voor zichzelf, over zijn voorhoofd wrijvend). Ja, ja, die vrijheid. Ze is altijd m'n stokpaardje geweest. Ik heb 'r vertroeteld, maar ze zit me langzamerhand tot hier! Als er één op z'n eigen beenen staat, dan ben ik 't toch zeker! Ik kan gaan waar ik wil, hoe ik wil, wanneer ik wil. Maar 't gebeurt zoo vaak, dat 'n mensch zelf niet weet, wat hij wil en dan moet 't toch wel makkelijk zijn als er iemand bij je is, die dat wèl weet. (met 'n hartelijken uitval) Verdomme, kerel, ik moest eens 'n weekje bij jou komen logeeren.

v. BR. (aangemoedigd). Ja, maar, ik heb op 't oogenblik geen tehuis. Ik....

DUIVENDRIGT (weer even opmerkzaam). Hè? O ja, waarvoor zit je eigenlijk hiér?

v. BR. Dat is 't 'm juist! Ik heb hier m'n intrek genomen, toen ik 't daarbuiten niet langer uithield. Ik hoopte eerst, dat Rijnstee bij me zou blijven.

DUIVENDRIGT (verwonderd). Hijnsteek? — De

bruidegom?

v. BR. (snel). Ja, die was daar ook! Maar die had geen rust. Na 'n dag liet-ie me zitten.

DUIVENDRIGT (opmerkzaam, met 'n tinteling in de oogen). Zoo, zoo, had die ook al geen rust? (met 'n zucht) Ach ja, wat jagen we toch allemaal na!

v. BR. En tenslotte ben ik hiér weer gekomen, waar ik al meer alleen met m'n gedachten ben geweest. En nu zit ik hier al dagen. Maar dat gaat ook niet langer.

DUIVENDRIGT. Moederziel in je eentje? (van Brandelen knikt) Geen bediening, niets? (v. Brandelen knikt we-