DE ZONDERLINGE BRUIDEGOM

MEVR. v. BR. Hé, het ruikt hier niet eens muf. Je zou zweren, dat de ramen open zijn geweest. Hé, hadden we die gordijnen niet gesloten? Nogal onnadenkend! Met de zon aan dezen kant! Enfin. — Laten we eerst maar naar boven gaan en alles flink luchten. Als straks m'n dochter

komt en meneer Engelberg Ja, 't zou toch wel 'n mooi

huis voor ze zijn. Maar waar blijven we met al die meubels, die kleeden!

KAMERMEISJE. Wordt de meneer van juffrouw Hetty dan nooit beter, mevrouw?

MEVR. v. BR. Hè? Och, dat kan nog zoo lang duren. En meneer Engelberg en m'n andere dochter hebben nogal zin in dit huis. Enfin, we zullen zien. Kom mee, kind. (Ze verdwijnt in de gang naar rechts, gevolgd door 't kamermeisje. De deur blijft open. Het tooneel is 'n oogenblik leeg.)

6e tooneel.

RIJNSTEE, alleen, komt op uit den fond. Daarna DRILLEMA. Vervolgens DUIVENDRIGT.

RIJNSTEE (blijft in de deur staan, overziet de kamer als 'n eindelijk bereikt doel, na 'n oogenblik, verzuchtend:) Ja, ja! (treedt naar voren, kijkt nog eens rond zich, weer na 'n oogenblik) Ach, ja, hier zou 't dan geweest zijn. In dit huis! (kijkt naar 2e deur rechts) Daar m'n werkkamer, (kijkt naar le deur rechts) daar de wachtkamer voor de patiënten, (ironisch) De patiënten! (zet zich in den stoel, waarin aanvankelijk van Brandelen zat, steunt 't hoofd in de hand) Ja, ja! ('n stilte. Dan gaat de le deur rechts zacht open en Drillema kijkt voorzichtig binnen. Langzaam, in gedachten, kijkt Rijnstee op, krijgt dan 'n doodschrik).

RIJNSTEE (is opgesprongen) Jezus! (kan nauwelijks adem krijgen) Wie ben je? Wat moet je?

DRILLEMA. Drillema, meneer! B. Drillema!

RIJNSTEE (wantrouwend, op z'n qui-vive). Hoe kom je hier? Wat wou je?

DRILLEMA. Ik wou Dr. Rijnstee consulteeren. Maar die is op z'n huwelijksreis. En nu trof ik z'n schoonvader.