34 ï E T S over HET s T E l e n.

rijk zijn? neen! mijne liefde en eerbied, jegens hen-, moet altijd dezelfde zijn. —< Ik mag even weinig, gelijk wij zagen, eenen armen, als eenen rijken, dooden. **—' Het ftaat mij niet vrij, om echtbreuk te plegen met eene rijke en aanzienlijke, even zoo weinig als ik eene arme tot onkuischheid mag verleiden; in beide gevallen verneder ik mij tot een redeloos dier, en zondig tegen eenen Heiligen god, die te rein is van oogen, dan dat hij ook dit kwaad zou aanfchouwen; ik zondig dan ook tegen mijzelven, tegen mijne natuurgenooten. — Ik mag geen valsch getuigenis geven tegen iemand; dearme en rijke moeten beiden op dezelfde wijze op mijne opregtheid en waarheidsliefde kurinen rekenen. 1 Wie, die gezond verftand bezit, kan al

deze Hellingen ontkennen? Niemand, ten zij hij alle gezond verftand verloochent , of alle meèfchelnkheid heeft- uitgefchud.

Nu het befluit. — Alles wel overwogen zijnde , zoo' volgt van zelf,, dat een diefrtal, die op dezelfde wijze wordt gepleegd, en waardoor men aan meer menfchen dezelfde zaken ontrooft, altijd even groot, even ftrafwaardig blijft, ten opzigte van hem, die de daad ten uitvoer brengt, en derhalve komt rijkdom of armoede van dengenen, dien men iets ontneemt, hier in geene aanmerking. —— Het oogmerk van den dief verfchoont hem ook niets, want altijd is het eene ftrafwaardige misdaad, wanneer hij fteelt; en weet hij, al denkt hij: „ wanneer ik eenen rijken befteel, dan benadeel ik hem minder dan eenen armen, dien ik hetzelfde ontroof;" van re voren, of kan hij weten, of een rijke het beter kan misfen dan een arme? Hoe vele gevallen kunnen er niet zijn, waarin een rijke even weinig het zijne kan

mislen, als een arme? > Omftandigheden veranderen

Wei de zaak, doch niet ten opzigte van hem, die ze bedrijft, maar wel van hem, aan wien dezelve wordt bedreven. Daad, als daad, doch geene oogmerken,geene gevolgen kunnen, omtrent de zedepligten, iets uitöoen; wij m.oeten ons alleen ftipt bij de letter hou-

«EK**