DE FAMILIE BEANE. 45

nis. Öndertusfchen hielden de honden niet op met blaffen. Nu nam men fakkels en kwam door de verwardfie, ongebaande kronkelpaden, tot in het eigenlijke moordhol, alwaar beenen, armen, 'fchehkels, "handen en voeten van mannen, vrouwen en kinderen in den rook hingen. Men vond er ook veel ingezouten, menfchenvleesch , en eene menigte van gönd, zilver-, hovologies, wapenen, enz. aan den wand der rots hangen.'

De ganfche moordenaarsfamilie, beftaande uit acht zopen , zes dochters, achttien kleinzonen en veertien kleindochters, te zamen, met de man en vrouw, achten veertig perfonen, allen in bloedfchande geboren, werden nu gevat — het menfchenvleesch • begraven, de buit mede genomen , en de volgende dag" was de dag der verdel» ging van dit moordrot, die even zoo verfchrikkelijk ea wreedaardig was, als deze menfchen zclven. Denmannen fneed men de teeldeelen af, en verbrandde ze voorhunne oogen, vervolgens hieuw men hun armen en beenen af.— Zij bloedden dood. De vrouw, de dochters,zonen, kleinzonen en kleindochters werden verbrand, tot zelfs de kleinfte kinderen. Zij deden allen niets dan vloeken , en ftierven zonder berouw. Men rekent, dat omtrent duizend menfchen door deze monders het leven verloren hadden.

BIJ DEN AANVANG VAN HET JAAR, 1807. VOORZANG.

v

▼ aa der nachten breede vleuglen Dauwenftilie en fluimring af; Bosch en dreven zijn ontbladerd; Bloem noch ooft wordt blij vergaderd: Ween, heel de aarde fchijnt herfchapen, O Natuur! in 't eenzaamst graf.

Buldrend blaast het gure noorden

Regendrupplen tot kristal.

Hagel klettert, normen huilen;

£ Kwijnend licht moet zich verfchüilea,

En de graauwe wolken ftrooijen

Zdvreu dons, langs berg en dal.

Wak