66 IE.TS OVER DE MUZIJK DFR. OUDE

bepalen, en het als ftilftaande te befchouwen, en in plaats van eene gefchiedenis der kunst eene befchrijving van den toeftand derzelve in het z aamgetrokken tijdpunt te geven.

DE HEBREEN

Of Israëlieten hebben ons in hunne fchriften verfcheidene berigten, aangaande de muzijk , en derzelver gebruik, nagelaten. Een hoog gevoel of groote gedachten, aangaande de volmaaktlieid en fchoonheid hunner muzijk, maakt het karakteristieke van deze berigten uit, en zoowel Joodfche als Christen-fchrijvers hebben zeer uitgebreide naarvorfchingen, omtrent deze muzijk, in iet werk gefteid, en niet genoeg van dezelve kunnen roemen. Nieuwere onderzoekingen hebben ons nogtans geheel anders onderrigt, en in de volgende befehouwing der Hebreeuwfche muzijk zullen wij ons door een gezuiverd oordeel laten leiden.

Befchouwt men het Hebreeuwfche volk, dan ziet men, dat hetzelve bijna al zijne kennis in wetenfehap. pen en kunften van de Egyptenaars en/ Chaldeers, Kiet welken het in het begin vereemgd was, ontleend heeft. Gebrek aan uitvindingsbegeerte, oorlogen om zijn beftaan en eigendommen, begeerte naar nieuwe bezittingen, waardoor het in gedurige zware oorlogen werd gewikkeld, en vooral deszells gehechtheid aan vasto-eftelde oude gebruiken en inzettingen, welke door den "Godsdienst waren geheiligd, de verachting van vreemde volken, die het in befchaving vooruit waren, en van Welken het had kunnen leeren, zijn de voornaamfte hinderpalen, welke der befchaving en volmaking zijner kunften en wetenfehappen in den weg Honden. Hierom bragten dc Hebreers het in kunften en wetenfehappen naauwelijks tot het middelmatige , en vrije fcheppende kracht en bijgevolg ook ideale kunstproducten fchijnen hun geheel en al ontbroken te hebben, als wij alleen hunne neiging voor de dichtkunst, van welke Wij bewonderenswaardige overblijffels bezitten, uitzonderen» De naauwe zamenhang van dicht- en toonkunst, welke zich vooral bij volken, die op den eerHen trap der befchaving ftaan, laat voordellen en verbeelden, kan ons echter zeer wel doen gelooven, dat

hun