VAN CAREL BORROMEUS. ^5

aanplakken, en bekendmaken zijner vonnisfen , durfde laten gebruiken; men vreesde overal, zijn leven daardoor in gevaar te zetten. Deze onverdiende verachting en beleêdlging, en zijne algemeene veroordeeling bij het volk, als of de fchuld van al die verwarringen bij hein te zoeken was, bedroefde hem uitermate zeer;'hij bleef echter altijd binnen de palen der gematigdheid, en wanneer hij van perfonen fprak, die hem grootendeels dit verdriet veroorzaakten, gefchiedde het met billijkheid» bedaardheid, zachtmoedigheid , en Godsvrucht. „ Gaar4, ne, zeide ha, „ wil ik, gelijk jonas, in zee ge„ worpen worden , indien ik fchuldig ben aan den „ ftorm." Maar zijnen post daarom te verlaten , zooals hem. door zijne minkloekmoedige verwanten en vrienden aangeraden werd, daartoe konde hij niet befluiten; hij wilde liaan blijven, tot dat god hem wegriep, o£

tot de boosheid der menfchen hem weg/lootte.

De Paus, aan wien van alles befigt gegeven moest worden , gedroeg zich hierin voortreffelijk, hij weerde zich als een held, voor borromeus, en fchreef aan dert Stedehouder van Milaan, die den Aartsbisfcbop op de bitterfte wijze bij hein aanklaagde, een zeer vrijmoedig en rondborstig antwoord. „ Wat dat gedeelte uws „ briefs aangaat," dus fchreef pius , onder anderen , „ waarin gij den Kardinaal als voorbarig en onverzet,, telijk in zijne befluiten wilt doen voorkomen, kunnen ,, wij, behoudens alle achting voor uwe voordragt, ,, niets dergelijks van hein denken; en als wij ons zij,, ne handelingen en raadflagen herinneren, ten tijde „ dat onze voorzaat pius de IV, zijn oom, de kerk „ regeerde, dan weten wij ook niet, dat iemand ooit n alz0° over hem geoordeeld hebbe. Het doet ons „ leed, wanneer wij zien, dat, daar god die itad ee,, nen herder van zoo groot eene heiligheid en onberispelijkheid _ gegeven heeft, die niets anders zoekt, ,, dan het heil zijner kudde, en zich beijvert, om, zoo veel in hem is, het kwaad uit te roeijen, en „ de verbasterde zeden te verbeteren, door diegenen „. zeiven, die hem beminnen en eeren moesten, hij be« „ fchukiigd wordt van gebreken, welke zoo verre van ,, hem zijn, als hij verre is niet alleen van alle on„ deugd, maar zelfs van allen fchijn van ondeugd. „ Dan, zoo waarachtig is het, wat de waarheid door 93 den mond van paulus betuigt: dat alle die GodzaF 3 fig*