OP den vereerer VAN jezus chcistijs. IJl

del gebruiken, om dezelve te verzachten, en het gevaar, om misfcliien eens geheel en al blind te worden, te ontkomen, dewijl gij nogtans niet kunt hopen, dat gij zulk een fcherp gezigt zult krijgen, als deze of gene, wiens gezigt verwonderlijk fcherp is? Of kan

de kranke grijsaard , zonder geheel en al zinneloos te zijn, wel het befluit vormen: omdat ik nimmer zoo gezond kan worden, als ik eens als jongeling was, zoo Wil ik in het geheel niet genezen worden? En ZOU uw befluit, uw voornemen, om niet beter te willen worden, omdat gij toch met volmaakt goed kunt worden, wel verftandiger zijn? Neen! gewis, zeker

niet!

Zelfs ook de gevolgtrekking: dat men met middelmatige krachten zich niet boven het middelmatige verheffen kan, is geheel valsch — want elke kracht wordt toch door oefening vermeerderd , en de ondervinding heeft het bewezen, dat menig een opregte vriend der deugd, door zijne ingefpannene en onafgebrokene vlijt, trappen van volmaaktheid bereikt heeft, welke men dacht, dat hij nimmer zou kunnen beklimmen. De weg naar het heiligdom der deugd is wel fteii; maar gij wordt, als gij moedig voortwandelt, dien weg meer en meer gewoon , gij verkrijgt, door de oefening, dag bij dag, meer bekwaam- en vaardigheid; gij voelt uzelven verfterkt door het vrolijk terug zien op de overwonnene zwarigheden; nu zet gij uwen weg met vernieuwden moed voort, en vindt aan het einde den loon, welke uwe overwinning waardig is. -—- Halleluja, die volhardt tot het einde

toe, zal de kroon des levens beërven!! —■ Jezus

Christus, Vereerers van mijnen Verlosfer! is ook hierin uw voorbeeld. Hij, de volmaakte Heilige, wiens deugd, m den volffen zin van het woord, Goddelijke deugd was , ach Hij had zooveeltebeftrijden, te overwinnen, en hij volhardde ten einde toe. Hij bezweek niet onder den last van al de rampen, al het lijden, dat hij

ondergaan moest . neen^ 0 neeni Hij bleef

ftandvastig, onvermoeid, onbewogen , als eene rots in het midden der golven. Hij kon, na het ftrijden van zijmn ftrijd, aan het einde van zijn lijden, uitroepen: het is volbragt! — Had jezus, de Goddelijke jezus niet volhard in zijn werk, ware hij moedeloos bezweken ach! hier fiddert mijne ziel.' .... wat

Ware er dan van ons geworden! ? maar neende Godde-]