MENGELS Tü K E E N.

bespiegelende gedachten, ovèr dé rampvolle ontbranding van het buskruid, in het midden der stad leijden, den 12 januarij , l8o7.

Öp welk eene vetfctóM^ö wijze is de Kvdalf&t dag van dit jaar, voor ons Vaderland, maar inzonderheid voor het zoo belangrijk. Leijdén, niet vereeuwigd ?

Met een hart, krimpend door medelijden", zweef ifc in mijne: verbeelding om dö puinhoopen, die zoo veel bloeijende welvaart, die zoo veel vreedzaam .huisfélijk •geluk, ja, die zoo vele dierbare lievelingen overdekken, en jammerlijk verfl.onden hebben. ——— Groote god ! hoe onzeker, hoe onbeftendig zijn alle menfchelijke genietingen , die fiechts in deze zinnelijke wereld als helderé beeldes ontfpringen. Helder , ja rein als de beken vart iiemellchen wellust, mogen zij den. weg - naar het graf befpróeijen, toen vlieten zij onbeftendig., toch worden zij in 'een oogenblik naar hunne bronnen terug gevoerd, of te';gelijk met hunne bronnen, op de- fahipzaligfté wijze, uitgedroogd. Rampen verzachtende vriehdfchap , haar gods eeuwige ontferming geheelde liefdé voor? hulpeloos kroost, zaligheid fchenkende hüwelijfc'sihiri! ach, uwe reine genietingen, voor zoo ver die alleen uit de zinnelijkheid voortvloeijen, zijn 'niets meer dan teederc lentebloefems, die door eenen ftormwïnd afgerukt, en verftrooid wórden. Getuigt dit, gij bitter bedroefden! gij treurende ingezetenen van het "'bejammerenswaardig Letjden! gij, die het puin >, waaronder de geliefden van uw hart zijn verpletterd, met bloedige tranen befproeit, getuigt gij de oribeflendigheid van alle tijdelijke genoegens. De getrouwe vriend* de teeder liefhebbende vriendin droomden zich zoo zalig in het genot der op deugd gevestigde vriendfchap, toefi zij, op het onvoorzienst, ontwaakten, omringd doof de vreesfelijke fchaduwen des doods. Ouderlijke harten fchenen Goddelijkeit wellust te fmaken onder defchuldéJooze liefkozingen van veel belovende telgjes, wier

meng. ï8o7, no. 4» K Ver*