EEN BLIKSEMSTRAAL , UIT ZOUT GESCHOTEN, jaq

volgen der verfchrikking, van eene teedere moeder gjweert,

Dieroaar ongelukkig Lcijden / houd moed, uwe ramp gal verzacht worden, uit uw puin zult gij heerlijk her. rijztn , dierbaar zijt gij aan het hart van al uwe land-, genootenj velen van hun hebben de fchoonfte jaren des bloeijenden leeftijds, vol nuttige werkzaamheid, vol blijde genieting, in u doorgebragt, teeder gevoelen zich deze nog aan u verbonden, en zouden zij dan uw leed niet milddadig met u deelen? Wat zeg ik! zou elk be« woner van ons land, het van ouds geliefd Lei/den, niet blijmoedig zijnen bijftand bieden. Met een bemelsch genoegen zie ik al mijne Landgenooten zich in weldadigheid vereenigen. Oud en jong beijvert zich, om wel te doen, niet fiechts de rijken, maar ook de armen , deelen van het hunne mede, daglooners en dienst-, boden brengen wat zij misfen kunnen toe. Hoe geze» -gend zijn niet deze liefdegiften! God ziet toch de penningtjes der arme weduwe met welgevallen. Onu fermende liefde zal Lei/den herbouwen, en de zegen* des Eeuwigen zal het omfchaduwenl

een bliksemstraal, uit gesmolten zout GESCHOTEN,

De Heer abich, te Schöningen, wilde berg- of fteenzout, door kunst, maken. Hij fmolt gemeen zout, liet het verkoelen, en bereikte zijn oogmerk. Dan daar hij zich de vuurdeelen, die door het verkoelen vervlogen, wilde ten nutte maken, zoo goot hij het gefmólten gloeijende zout in eenengevulden,doch warm gemaakten pot, van gedachten zijnde, dat het hierdoor zoude ftollen. Dan, in het oogenblik der vermenging ontltond er een blikfemitraal en zulk een hevige flag, dat hij meende, dat het huis zou invallen. Hij brandde tevens beide zijne beenen.

TA-